stuntel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stun·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kluns’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1922 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord stuntel stuntels
verkleinwoord stunteltje stunteltjes

Zelfstandig naamwoord

stuntel m

  1. een onhandig persoon.
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
stuntelen

stuntel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuntelen
    • Ik stuntel. 
  2. gebiedende wijs van stuntelen
    • Stuntel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuntelen
    • Stuntel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord stuntel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.