stuntel
Nederlands
Woordafbreking
- stun·tel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kluns’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1922 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuntel | stuntels |
verkleinwoord | stunteltje | stunteltjes |
Zelfstandig naamwoord
stuntel m
- een onhandig persoon.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stuntelen |
stuntel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuntelen
- Ik stuntel.
- gebiedende wijs van stuntelen
- Stuntel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuntelen
- Stuntel je?
Gangbaarheid
- Het woord stuntel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stuntel' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.