keur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keur
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘handvest’ voor het eerst aangetroffen in 1217 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord keur keuren
verkleinwoord keurtje keurtjes

Zelfstandig naamwoord

keur v / m [3]

  1. stempelmerk dat het gehalte aan goud of zilver aangeeft
  2. veel keus van hoge kwaliteit, uitgelezen verscheidenheid
    • in deze categorie vindt u een keur van kasten voor de kinderkamer 
  1. (geschiedenis) plaatselijke verordening (b.v. gildekeur)
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • polderkeur
  • rijkskeur
  • stadskeur
Afgeleide begrippen
  • keurbende
  • keurboek
  • keurboekerij
  • keurboom
  • keurbundel
  • keurcollectie
  • keurcompagnie
  • keurder
  • keurnagel
  • keurnoot
  • keurprins
  • keurprinses
  • keurraad
  • keurrecht
  • keurregiment
  • keursband
  • keurschaal
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord keur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen



Werkwoord

vervoeging van
keuren

keur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuren
    • Ik keur. 
  2. gebiedende wijs van keuren
    • Keur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keuren
    • Keur je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.