kennis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kennis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɛnɪs/
Woordafbreking
  • ken·nis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het kennen’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [1]
  • Naamwoord van handeling van kennen met het achtervoegsel -nis [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kennis -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] kennis v

  1. wat je weet of hebt geleerd
    • Hij heeft veel kennis van biologie. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • buiten kennis
bewusteloos
  • bij kennis
  • kennis van zaken hebben
van iets veel weten
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kennis kennissen
verkleinwoord kennisje kennisjes

Zelfstandig naamwoord

[B] kennis m/v

  1. iemand met wie men bekend is
    • Hij is een kennis van mij. 
Synoniemen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord kennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

kennis

  1. kennis; wat je weet of hebt geleerd


Stellingwerfs

Zelfstandig naamwoord

kennis

  1. kennis; wat je weet of hebt geleerd
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.