huifkar
Nederlands
Woordafbreking
- huif·kar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huif en kar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huifkar | huifkarren |
verkleinwoord | huifkarretje | huifkarretjes |
Zelfstandig naamwoord
huifkar v/m [1]
- een wagen met een kap van zeildoek overdekt
- “Acteren moet in je DNA zitten. Dat heeft iets zigeunerachtigs. Je moet de behoefte voelen om verhalen te vertellen. Had ik in de tijd van Shakespeare geleefd, dan zou ik op een huifkar van villa naar villa zijn gereden om te kijken of we ergens een show konden opvoeren.” [2]
Gangbaarheid
- Het woord huifkar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huifkar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Diederik van Hoogstraten 18 mei 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.