kake
Nederlands
Woordafbreking
- ka·ke
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /ˈkaː.kɐ/ (Etsbergs)
Woordafbreking
- ka·ke
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kake |
kaakdje |
gekaak |
zwak | volledig |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈkɑːkə /
Woordafbreking
- ka·ke
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoorse woord kǫkukorn
Naar frequentie | 2807 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | kake |
tegenwoordige tijd | kaker |
verleden tijd | kaka kaket |
voltooid deelwoord |
kaka kaket |
onvoltooid deelwoord |
kakende |
lijdende vorm | kakes |
gebiedende wijs | kak |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
Typische woordcombinaties
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | kake | m:kaken v:kaka |
kaker | kakene |
genitief | kakes | m: kakens v :kakas |
kakers | kakenes |
Zelfstandig naamwoord
kake m / v
- (voeding) cake, gebak, koek, taart
- (kookkunst) een deegachtige massa om te koken, te braden of te bakken
- (veeteelt) een samengeperst plak diervoeder
- (in samenstellingen van woorden) een klontachtige of vlakke massa van bloed of excrementen
- (in samenstellingen van woorden) klap, slag
- (figuurlijk) voordeel, winst
Hyperoniemen
- [1]: bakverk
Afgeleide begrippen
|
|
Typische woordcombinaties
- [1]: bake kake
- [1]: kaffe og kaker
- [1]: tørre kaker
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: finere kake
taart
- [3]: mele sin egen kake
werken voor zijn eigen voordeel
- [3]: sikre seg sin del av kaka
zijn eigen aandeel van de winst of de opbrengst beveiligen, die moet worden gedeeld
- [3]: (spreektaal) ta kaka
winnen
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈkɑːkə /
Woordafbreking
- ka·ke
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoorse woord kǫkukorn
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | kake kaka |
tegenwoordige tijd | kakar |
verleden tijd | kaka |
voltooid deelwoord |
kaka |
onvoltooid deelwoord |
kakande |
lijdende vorm | kakast |
gebiedende wijs | kak kaka kake |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
Typische woordcombinaties
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | kake | kaka | kaker | kakene |
Zelfstandig naamwoord
kake, v
- (voeding) cake, gebak, koek, taart
- (voeding) brood
- (kookkunst) een deegachtige massa om te koken, te braden of te bakken
- (veeteelt) een samengeperst plak diervoeder
- (in samenstellingen van woorden) een klontachtige of vlakke massa van bloed of excrementen
- (in samenstellingen van woorden) klap, slag
- (figuurlijk) voordeel, winst
Synoniemen
- [6]: dask
- [6]: slag
Hyperoniemen
- [1]: bakverk
- [4]: dyrefôr
Afgeleide begrippen
|
|
Typische woordcombinaties
- [1]: bake kake
- [1]: kaffi og kaker
- [1]: turre kaker
- [1]: tørre kaker
- [2]: bake kake
- [2]: ete kaka utan pålegg
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: finare kake
taart
- [7]: bite kaka
de top bereiken
de top halen
de top halen
- [7]: mjøle si eiga kake
werken voor zijn eigen voordeel
- [7]: sikre seg sin del av kaka
zijn eigen aandeel van de winst of de opbrengst beveiligen, die moet worden gedeeld
- [7]: (spreektaal) ta kaka
winnen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.