interval

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·val
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tussentijd’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • afgeleid van 'val' (wal) met het voorvoegsel inter- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord interval intervallen
verkleinwoord intervalletje intervalletjes

Zelfstandig naamwoord

interval o

  1. de tijd tussen twee tijdstippen van een tijdlijn, of de afstand tussen twee punten van een lijn
  2. (muziek) de telling van de tonen van een diatonische toonladder
    • Het eerste interval van een diatonische toonladder heet prime. 
  1. (muziek) de afstand tussen twee verschillende tonen van een diatonische toonladder
    • Het interval tussen de twee noten is een kwart. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • intervalbreedte, intervalniveau, intervalschaal, intervalschatting, intervaltraining, intervallengte, intervalloop
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord interval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

interval

  1. interval
  2. (muziek) interval.


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

interval

  1. interval
Afgeleide begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.