gezind

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gezind    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈzɪnt/
Woordafbreking
  • ge·zind
Woordherkomst en -opbouw
  • bn: van Middelnederlands gesint, op te vatten als pseudodeelwoord afgeleid van  zin zn  met het omvoegsel ge- -d, in de betekenis van ‘genegen’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1][2][3]
  • ww [A]: vervoeging van zinnen: de stam met omvoegsel ge- -d
  • ww [B]: vervoeging van gezinnen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel [4]
stellend
onverbogen gezind
verbogen gezinde
partitief gezinds

Bijvoeglijk naamwoord

gezind

  1. met een bepaalde neiging tot, gesteld op
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Antoniemen
  • ongezind
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zinnen

[A] gezind

  1. voltooid deelwoord van zinnen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
gezinnen

[B] gezind

  1. voltooid deelwoord van gezinnen

Gangbaarheid

  • Het woord gezind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.