ge- -d

• Geluid:  ge- -d    (hulp, bestand)
• IPA: / ɣəˈ t /

ge- -d

1. maakt een bijvoeglijk naamwoord van een zelfstandig naamwoord
   1. voorzien van het genoemde, met het genoemde

1. 1. • hoorn → gehoornd 

1. 1. • laars → gelaarsd 

   2. het uiterlijk of de vorm hebbend van het genoemde

1. 1. • marmer → gemarmerd 

• ge- -eerd
• ge- -t

• Als het zelfstandig naamwoord zelf al op een -d eindigt, wordt volgens de spellingregels onder 1.2 (b) de afleiding niet met een dubbele d op het eind geschreven.

baard → gebaard d

• Bij de vervoeging van zwakke werkwoorden wordt het voltooid deelwoord op vergelijkbare wijze gevormd. Daarom heten de met dit omvoegsel gevormde bijvoeglijke naamwoorden ook wel pseudodeelwoorden.