eensgezind
Nederlands
Woordafbreking
- eens·ge·zind
Woordherkomst en -opbouw
- genitief van "een gezind" (als met één gezind)
- samenstelling van een en gezind met het invoegsel -s-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eensgezind | eensgezinder | meest eensgezind |
verbogen | eensgezinde | eensgezindere | meest eensgezinde |
Bijvoeglijk naamwoord
eensgezind
- dezelfde mening en doel hebbend
- - De tweelingbroers waren erg eensgezind en droegen vaak dezelfde kleding.
- - Omdat de leden van de politieke partij geen eensgezinde mening hadden verloren ze de verkiezingen.
Antoniemen
- oneensgezind, verdeeld
Vertalingen
1. dezelfde mening hebbend
Gangbaarheid
- Het woord eensgezind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'eensgezind' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.