gezinslid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zins·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezinslid gezinsleden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gezinslid o

  1. iemand die tot een gezin behoort
    • Het gezin had vier gezinsleden: vader, moeder en twee kinderen. 

Gangbaarheid

  • Het woord gezinslid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.