gezinslid
Nederlands
Woordafbreking
- ge·zins·lid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gezin en lid met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezinslid | gezinsleden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
gezinslid o
- iemand die tot een gezin behoort
- Het gezin had vier gezinsleden: vader, moeder en twee kinderen.
Gangbaarheid
- Het woord gezinslid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gezinslid' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.