gebruik
Nederlands
Woordafbreking
- ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebruik | gebruiken |
verkleinwoord | gebruikje | gebruikjes |
Zelfstandig naamwoord
gebruik o
- een standaard manier van doen
- Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten.
- toepassen van iets
- Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de spelling.
Vaste voorzetsels
- [2] gebruik maken van
Synoniemen
- [1] gewoonte
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
Verplicht gebruik.
Vertalingen
1. een standaard manier van doen
2. toepassen van iets
verplicht gebruik
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gebruiken |
gebruik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
- Ik gebruik.
- gebiedende wijs van gebruiken
- Gebruik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
- Gebruik je?
Gangbaarheid
- Het woord gebruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gebruik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.