gebruik

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebruik    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣə'brœyk/
Woordafbreking
  • ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
    Proto-Indo-Europees: bʰrūg- (waar ook vrucht op teruggaat)
    • Verwant in Germaans:
    West: Duits: brauchen, Gebrauch
    • Andere Indo-Europese talen
    Italisch Latijn: frui, "genieten"
    enkelvoud meervoud
    naamwoord gebruik gebruiken
    verkleinwoord gebruikje gebruikjes

    Zelfstandig naamwoord

    gebruik o

    1. een standaard manier van doen
      • Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten. 
    1. toepassen van iets
      • Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de spelling. 
    Vaste voorzetsels
    • [2] gebruik maken van
    Synoniemen
    Antoniemen
    Hyponiemen
    Afgeleide begrippen
    Uitdrukkingen en gezegden

    Verplicht gebruik.

    Vertalingen

    Werkwoord

    vervoeging van
    gebruiken

    gebruik

    1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
      • Ik gebruik. 
    2. gebiedende wijs van gebruiken
      • Gebruik! 
    3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gebruiken
      • Gebruik je? 

    Gangbaarheid

    • Het woord gebruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
    100 %van de Nederlanders;
    100 %van de Vlamingen.
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.