vruchtgebruik
Nederlands
Woordafbreking
- vrucht·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘recht op de opbrengst van andermans goed’ voor het eerst aangetroffen in 1581 [1]
- samenstelling van vrucht en gebruik [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vruchtgebruik | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
vruchtgebruik o
- (juridisch) zakelijk recht om een anders goed te gebruiken en de vruchten daarvan te trekken, alsof men zelf eigenaar was
Gangbaarheid
- Het woord vruchtgebruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vruchtgebruik' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.