formeel
Nederlands
Woordafbreking
- for·meel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘naar de vorm’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1]
- afgeleid van het Latijnse fōrma (vorm) met het achtervoegsel -eel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | formeel | formelen |
verkleinwoord | formeeltje | formeeltjes |
Zelfstandig naamwoord
formeel o [3]
- houten vorm tot steun van metselwerken tijdens de bouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | formeel | formeler | formeelst |
verbogen | formele | formelere | formeelste |
partitief | formeels | formelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
formeel [4]
- met inachtneming van strikte omgangsvormen
- de vorm betreffend, naar de vorm
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
- formeelwerk, afgemetenheid
Vertalingen
1. met inachtneming van strikte omgangsvormen
Gangbaarheid
- Het woord formeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'formeel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "formeel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- formeel op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.