fair

Niet te verwarren met: fáir

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘eerlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
  • uit het Engels eerlijk, sportief [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen fairfairderfairst
verbogen fairefairderefairste
partitief fairsfairders-

Bijvoeglijk naamwoord

fair [3]

  1. eerlijk , sportief
    • Dat is niet fair riep de student die een onvoldoende voor zijn examen had gehaald. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord fair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

fair

  1. rechtvaardig
  2. eerlijk
  3. behoorlijk
enkelvoud meervoud
fair fairs

Zelfstandig naamwoord

fair

  1. jaarmarkt
  2. kermis
  3. braderie
  4. beurs


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /fɛːr/
Woordafbreking
  • fair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Bijvoeglijk naamwoord

fair

  1. (spreektaal) (sport) eerlijk, eervol
Schrijfwijzen
Verbuiging
  • Onverbogen
Synoniemen
Antoniemen
Typische woordcombinaties
  • fair play

Bijwoord

fair

  1. (spreektaal) (sport) eerlijk, eervol
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • čestně (bw.)
  • férově (bw.)
  • slušně (bw.)

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.