cholera
Nederlands
Woordafbreking
- cho·le·ra
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘besmettelijke buikloop’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- met het voorvoegsel chol- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cholera | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
cholera v/m
- (medisch) een zeer besmettelijke infectieziekte die de darmen aantast
- Vroeger kregen mensen veel sneller cholera dan nu.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een zeer besmettelijke infectieziekte die de darmen aantast
Gangbaarheid
- Het woord cholera staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cholera' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /xɔlɛra/
Woordafbreking
- cho·le·ra
Zelfstandig naamwoord
cholera v
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | cholera | cholery |
genitief | cholery | choler |
datief | choleře | cholerám |
accusatief | choleru | cholery |
vocatief | cholero | cholery |
locatief | choleře | cholerách |
instrumentalis | cholerou | cholerami |
Afgeleide begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.