bul
Nederlands
[A 1] mannelijk rund
Zelfstandig naamwoord
[A] bul m
- (zoogdieren) mannelijk rund en het mannetje van sommige andere zoogdieren en zeezoogdieren
Hyponiemen
Hyponiemen
- olifantbul
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. mannelijk rund en het mannetje van sommige andere zoogdieren en zeezoogdieren
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bul | bullen |
verkleinwoord | bulletje | bulletjes |
Zelfstandig naamwoord
[B] bul v/m
- oorkonde bij het behalen van een academische graad
- pauselijke oorkonde
Afgeleide begrippen
- [1] buluitreiking
- [2] bulla
Hyponiemen
- doctorsbul
Vertalingen
1. oorkonde bij het behalen van een academische graad
2. pauselijke oorkonde
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
[C] bul
- (Jiddisch-Hebreeuws) achtste maand van het jaar, in oktober-november; oude benaming, later marchesjvan (1 Kon. 6:38)
Gangbaarheid
- Het woord bul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bul' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "bul" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /bʊl/
Woordafbreking
- bul
Werkwoord
bul
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord bulit
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.