boel
Nederlands
Woordafbreking
- boel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘inboedel’ voor het eerst aangetroffen in 1460 [1]
- Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'opbrengst' [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boel | boelen |
verkleinwoord | boeltje | boeltjes |
Zelfstandig naamwoord
boel m
- een verzameling van alle zaken
- Doordat ze zo ontzettend veel gedronken hadden, begonnen ze de hele boel af te breken.
- (informeel) de gang van zaken
- Doe geen zaken met hem, hij probeert altijd de boel te belazeren!
- Maar als de boel uit de hand loopt, ga ik niet zitten wachten op Europa.”[5]
- (informeel) een grote hoeveelheid
- Zo, er ligt weer een boel werk op ons te wachten.
- (informeel) een tussenwerpsel
- Nee, ik heb geen idee. Maar ach, boel!
- (Jiddisch-Hebreeuws) achtste maand van het jaar, in oktober-november; oude benaming, later marchesjvan (1 Kon. 6:38)
- (verouderd) geliefde
- (verouderd) (pejoratief) minnaar in een overspelige of immorele relatie
Verwante begrippen
- Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): bul
Hyponiemen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord boel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "boel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- boel op website: Etymologiebank.nl
- boel op website: Etymologiebank.nl
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- Thijs Niemantsverdriet NRC 19 maart 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.