buldog
Nederlands
Woordafbreking
- bul·dog
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
- samenstelling van bul en dog [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buldog | buldoggen |
verkleinwoord | buldogje | buldogjes |
Zelfstandig naamwoord
buldog m
- (zoogdieren) een stevig gebouwde hond met een grote kop en afhangende liphoeken, destijds gefokt om tegen stieren te vechten
Vertalingen
1. een stevig gebouwde hond met een grote kop en afhangende liphoeken, destijds gefokt om tegen stieren te vechten
Gangbaarheid
- Het woord buldog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'buldog' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.