bonus
Nederlands
Woordafbreking
- bo·nus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uitkering’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- Leenwoord uit het Latijn. Komt van het Latijnse bonus (goed).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonus | bonussen boni |
verkleinwoord | bonusje | bonusjes |
Zelfstandig naamwoord
bonus m
- een extraatje, meestal als beloning
- - Managers krijgen vaak een bonus (heeft echter weinig te maken met 'goed') maar nooit een malus (hoewel daar nu juist vaak een reden voor is)!
- - de tijdgeest: iedere 'topman' van een kauwgomballenfabriek geeft zichzelf ieder jaar een bonus van minstens 3 miljoen euro
- - Er is geen duidelijke relatie tussen de prestaties van een beursgenoteerd bedrijf en het toekennen aan bonussen aan bestuursleden. [2]
Hyponiemen
- agiobonus, babybonus, ecobonus, eindejaarsbonus, graaibonus, jaarbonus, premierbonus, prestatiebonus, vertrekbonus, welkomstbonus
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord bonus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bonus' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | |
nominatief | bonus | bona | bonum | bonī | bonae | bona |
genitief | bonī | bonae | bonī | bonōrum | bonārum | bonōrum |
datief | bonō | bonae | bonō | bonīs | bonīs | bonīs |
accusatief | bonum | bonam | bonum | bonōs | bonās | bona |
ablatief | bonō | bonā | bonō | bonīs | bonīs | bonīs |
vocatief | bone | bona | bonum | bonī | bonae | bona |
Vergrotende trap (comparatief) (nom. m. enk.): melior | ||||||
Overtreffende trap (superlatief) (nom. m. enk.): optimus |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.