bezuinigen
Nederlands
Woordafbreking
- be·zui·ni·gen
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Nederlandse bijvoeglijke naamwoord zuinig (spaarzaam) met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezuinigen /bə'zʌʏniɣə(n)/ |
bezuinigde /bə'zʌʏniɣdə/ |
bezuinigd /bə'zʌʏnixt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bezuinigen
- inergatief (economie) door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen, ergens minder middelen aan besteden
- U kunt thuis veel energie bezuinigen.
- De overheid kan meer belastingen heffen, meer bezuinigen, meer schulden maken of meer geld scheppen om de extra kosten te betalen.
Afgeleide begrippen
- bezuiniging
- kapotbezuinigen
Typische woordcombinaties
- bezuinigen op
- bezuinigen op de loonkosten
- drastisch bezuinigen
- fors bezuinigen
- op de uitgaven bezuinigen
- op het budget bezuinigen
- we moeten wat bezuinigen
Vertalingen
1. door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen
bezuinigen op
|
bezuinigen op de loonkosten
|
drastisch bezuinigen
|
fors bezuinigen
|
op de uitgaven bezuinigen
|
op het budget bezuinigen
|
we moeten wat bezuinigen
|
Gangbaarheid
- Het woord bezuinigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezuinigen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.