bark
Nederlands
Woordafbreking
- bark
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘type zeilschip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1370 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bark | barken |
verkleinwoord | barkje | barkjes |
Zelfstandig naamwoord
bark v/m
- (scheepvaart) typen zijlschepen met drie of meer masten
- Gisteren zagen we een heel mooie bark varen.
Antoniemen
- motorschip, roeiboot, stroomschip
Vertalingen
1. typen zijlschepen met drie of meer masten
Gangbaarheid
- Het woord bark staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bark' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- bark
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to bark |
he/she/it | barks |
verleden tijd | barked |
voltooid deelwoord |
barked |
onvoltooid deelwoord |
barking |
gebiedende wijs | bark |
Zweeds
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- bark
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bark | barken | - | - |
genitief | barks | barkens | - | - |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.