bakker
![](../I/m/USS_John_C._Stennis_baker.jpg)
Een bakker.
Nederlands
Woordafbreking
- bak·ker
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iemand die beroepsmatig brood e.d. bakt’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- afgeleid van bakken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakker | bakkers |
verkleinwoord | bakkertje | bakkertjes |
Zelfstandig naamwoord
bakker m
- (beroep) iemand die brood en taarten bakt om ze te verkopen
- Een bakker moet vroeg opstaan om 's-morgens vers brood te kunnen verkopen.
- (beroep) iemand die bakt
- Sinds 'Heel Holland bakt' denkt iedereen een bakker te zijn.
- een bedrijf of winkel waar je brood en deegwaren kunt kopen
- Loop jij even naar de bakker voor een vers brood.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Komt voor de bakker
Komt in orde
- Voor de bakker zijn
voor elkaar zijn, in orde zijn
Vertalingen
1. iemand die brood en taarten bakt
Gangbaarheid
- Het woord bakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bakker' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Deens
Woordafbreking
- bak·ker
Noors
Woordafbreking
- bak·ker
Zelfstandig naamwoord
bakker, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van bakk
Nynorsk
Woordafbreking
- bak·ker
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.