ring
Nederlands
Woordafbreking
- ring
Zelfstandig naamwoord
ring m
- (sieraden) een cirkelvormig sieraad voor om de vinger.
- Hoe vaak draagt u uw ring?
- een cirkelvormig voorwerp.
- De ringen van Saturnus zijn indrukwekkend.
- (sport) een plaats waar gestreden wordt.
- Hij kwam de ring in en werd toegejuigd.
- een gebied waar bestuurd wordt.
- Hij woont in die ring op de kaart.
- (verkeer) een rondweg.
- Bij de volgende ring gaan we rechtaf.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
de handdoek in de ring werpen (gooien)
- opgeven
Vertalingen
1. cirkelvormig sieraad voor om de vinger
2. cirkelvormig voorwerp
3. plaats waar gestreden wordt
5. ringweg
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ringen |
ring
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ringen
- Ik ring.
- gebiedende wijs van ringen
- Ring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ringen
- Ring je?
Gangbaarheid
- Het woord ring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ring' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to ring |
he/she/it | rings |
verleden tijd | ringed |
voltooid deelwoord |
ringed |
onvoltooid deelwoord |
ringing |
gebiedende wijs | ring |
Italiaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈrinɡ/
Woordafbreking
- ring
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.