abfallen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  abfallen    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈapfalən /
Woordafbreking
  • ab·fal·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse werkwoord fallen met het voorvoegsel ab-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abfallen
fiel ab
(ist) abgefallen
onregelmatig volledig scheidbaar

Werkwoord

abfallen

  1. onovergankelijk afvallen
  2. onovergankelijk aflopen
  3. onovergankelijk glooien
  4. onovergankelijk hellen
  5. onovergankelijk, (figuurlijk) achterblijven, afnemen
  6. onovergankelijk, (figuurlijk) zich afscheiden, ontvallen, verzaken
  7. onovergankelijk, (figuurlijk) achterblijven
  8. onovergankelijk, (scheepvaart) afvallen
Synoniemen
  • [1]: sich ablösen, niederfallen
  • [5]: abmagern, abnehmen, einfallen
  • [6]: sich abwenden, sich lossagen, sich trennen, untreu werden
  • [7]: absteuern
Antoniemen
  • [2-5]: ansteigen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.