deal
Nederlands
Woordafbreking
- deal
Woordherkomst en -opbouw
- van het Engels [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deal | deals |
verkleinwoord | dealtje | dealtjes |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- dealer, dealpand, dealster
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dealen |
deal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
- Ik deal.
- gebiedende wijs van dealen
- Deal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
- Deal je?
Gangbaarheid
- Het woord deal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'deal' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
deal
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to deal |
he/she/it | deals |
verleden tijd | dealt |
voltooid deelwoord |
dealt |
onvoltooid deelwoord |
dealing |
gebiedende wijs | deal |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
deal m
- (spreektaal) verkoop van drugs [1]
- (spreektaal) afspraak, deal
- «J’ai un deal avec Michel, il va me fournir un ampli pour notre résoi, moi j'apporte les CDs.»
- Ik heb een deal met Michel, hij zorgt voor een versterker voor ons feest, ik breng de cd's mee. [1]
- «J’ai un deal avec Michel, il va me fournir un ampli pour notre résoi, moi j'apporte les CDs.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.