Etnisch nationalisme

Etnisch nationalisme of volksnationalisme gaat uit van een bestaande volksgemeenschap - een etniciteit - waarbinnen door moderne politieke emancipatie (het streven naar) een staatsgemeenschap kan ontstaan. Het onderscheidt zich daarmee van het staatsnationalisme dat, andersom, uitgaat van 'één bestaande of geprojecteerde staatsgemeenschap en de daarbinnen bestaande etniciteiten naar één homogeen beeld van de natie modelleert. Deze etniciteiten worden daarmee varianten binnen de natie. Wanneer dat geen succes kunnen zij buitengesloten of zelfs verwijderd worden. In (West-)Europa zijn de meeste etniciteiten in de afgelopen anderhalve eeuw opgenomen in de staatsnaties en leven zij hooguit voort in folklore. Er wordt door sommigen van etnocide gesproken wanneer de etniciteit door afgedwongen assimilatie in de staatsnatie haar eigenheid verliest of verloren heeft. De begrippen ethnos (volk) en natie (staatsgemeenschap) dienen daarom voor een goed begrip onderscheiden te worden. In ontwikkeling volgen ze op elkaar, maar in een mislukte natievorming kan men weer terugvallen op afzonderlijke etniciteiten. In het Engels is het onderscheid etnisch-nationaal niet gebruikelijk en is 'nation' de term voor beide begrippen, wat, overgenomen in verengelst Nederlands, verwarring schept. Waar etnisch nationalisme in een extreme vorm niet aan etniciteit of volk, maar primair aan ras wordt verbonden, vervormt het tot racistisch nationalisme, zoals bij Blut und Boden. Ook hier werd in Engels taalgebruik geen terminologisch onderscheid gemaakt zoals men kan zien aan het synonieme gebruik van 'race' en 'nation' in de (oudere) Engelse literatuur over dit onderwerp.

Herder

Johann Gottfried von Herder[1] wordt vaak, maar ten onrechte beschouwd als de grondlegger van dit nationalisme.[2] Herder zag echter naast de natuurkundige vormen van de schepping ook de menselijke samenleving als een door God geschapen levend organisme. Maar dan tot uiting komend in een veelheid van oorspronkelijke samenlevingen (etniciteiten) en hun cultuurvormen, waaronder in het bijzonder talen. Daarin zag hij mensen door verwantschap met elkaar verbonden, en in hun voorgeslacht een gezamenlijke geschiedenis delen. Een geschiedenis die was neergeslagen in cultuur en taal, waarbij vooral in de taal de voorouderlijke ervaringen met de werkelijkheid op een voor het betrokken volk specifieke wijze voortleefden, als het ware in een collectief geheugen. Het één op één vertalen van woorden zou volgens Herder rekening moeten houden met zo'n diepere ontstaans- en betekenislaag.

Volgens Herder heeft ieder volk zijn eigen karakter en de opdracht om zijn bestaan vorm te geven op basis van zijn uniciteit. Daarin verwezenlijkte het Gods scheppingsorde, en daarmee zijn alle volkeren gelijkwaardig, al zag Herder in het Joodse volk het voorbeeld voor alle andere volken. De eigen taal geeft in verhalen en -muziek het wezen weer van het volk. Zij heeft de worsteling met de geografische en de klimatologische gesteldheden van het voorouderlijke woongebied opgeslagen. Voor Herder lagen - aan het einde van de 18de eeuw - politiek nationalisme en nationale staat ver voorbij de horizon en zeer waarschijnlijk zou hij zo'n staat als een kunstmatige vervorming van het volksbestaan door de staatsbureaucratie hebben beschouwd. Voor hem was 'het volk' een geheel andere categorie dan wat de latere nationale elite van politici en bureaucraten ervan zou maken in hun streven naar het regisseren van de volksmassa, door haar tot één natie te indoctrineren met een uniforme nationale identiteit. Om haar vervolgens als machtsmiddel te gebruiken in het versterken van de eigen staatkundige macht, wat bij de grote staten tot imperialisme leidde. Wanneer latere nationalisten zich op Herder beriepen, pleegden zij een vanuit hun ideologie een begrijpelijke, maar historisch een anachronistische en niet geautoriseerde herinterpretatie van Herders humanistische filosofie.

Opkomst

In West-Europa ontstond een liberale vorm van nationalisme, waarin zich een parlementaire democratie kon ontwikkelen. Die nationale staatsvorm was dus een voorwaarde voor de democratische rechtsstaat. La Grande Nation, Frankrijk, was daarin het model. In Centraal- en Oost-Europa was de staatsvorming en modernisering echter minder ver ontwikkeld, en leefden vele volkeren met elkaar binnen supranationale en multiculturele staten. Zij kozen voor een romantisch en militant nationalisme om zich uit die staten - men noemde bijvoorbeeld Oostenrijk-Hongarije de 'volkerenkerker' - te bevrijden. Na 1919 mochten zij dan eindelijk hun eigen nationale staten oprichten naar West-Europees model, maar omdat zij geografisch op veel plaatsen door elkaar heen leefden, waren toen geen staatsgrenzen te trekken die synchroon konden lopen met de grenzen tussen de volken. Het gevolg was dat de nieuwe staatsgemeenschappen gedwongen assimilatie op hun minderheden gingen uitoefenen, en, als dat onvoldoende succes had, minderheden probeerden te elimineren als 'nationaal onaangepaste en gevaarlijke elementen'. Deze ontwikkeling leidde in veel gevallen tot massale etnische zuiveringen in de periode tussen 1918 en 1948, al moet men beklemtonen dat de etnische zuiveringen nà 1945 met toestemming van de zegevierende mogendheden - de geallieerden en de Sovjet Unie - plaatsvonden, zodat men nationalisten niet alle schuld kan of mag geven.

Het streven naar nationale en raciale zuiverheid bereikte een dieptepunt tijdens en na de Tweede Wereldoorlog toen er op grote schaal grenswijzigingen en bevolkingsverschuivingen plaatsvonden met tientallen miljoenen slachtoffers, in het kader ook van het eugenetische denken dat toen in de hele westerse wereld algemeen was. Ten aanzien van de Joodse minderheden, die immers als vertegenwoordigers bij uitstek werden gezien van de volkeren die de vermeende superioriteit van het Noordse ras bedreigden, kwam daarbij een nieuw element tot uitdrukking in de racistische zuivering zoals ze werd toegepast door, in de eerste en voornaamste plaats Duitse overheden en bezetters, maar ook door Baltische, Slowaakse, Kroatische, Hongaarse en Roemeense overheden. Na de oorlog werden de staatsgrenzen opnieuw vastgesteld, maar ook de bevolking daaraan aangepast, wat wil zeggen dat deze nationale zuivering nu definitief en door de geallieerden gelegitimeerd werd uitgevoerd door vele miljoenen over de staatsgrenzen te verdrijven, omdat zij niet tot de betrokken nationale staatsgemeenschap, anders gezegd tot het staatsvolk, behoorden. Met name miljoenen behorende tot Duitstalige minderheden (Volksduitsers) werden hierdoor getroffen maar daarnaast ook honderdduizenden Hongaren en Polen, en in mindere mate alle andere volkeren van Midden-Europa (zie o.a. Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog en etnische zuivering). In de praktijk was daarmee het recht om staatsburgerschap te mogen bezitten geconditioneerd door een culturele en taalkundige nationale identiteit. Wat in West-Europa gaandeweg door evolutie was bereikt - één natie gaandeweg samengegroeid en gevormd uit verschillende etniciteiten binnen de bestaande staat - werd nu in Midden- en Oost-Europa met geweld afgedwongen door één staat, opgericht in 1919, die zich op één natie, het eigen volk, baseerde en andere etnies of naties binnen zijn staatsgrenzen discrimineerde in hun burgerrechten. In deze staten is daarmee het aanvankelijke volksnationalisme, maar dan wel via een vaak gewelddadig proces, geëvolueerd tot staatsnationalisme. Overigens hebben daarmee de staten in het westen, het midden en het oosten van Europa een overeenkomstige homogeen-nationale samenstelling aangenomen. Waar nog wel (restanten van) de vroegere minderheden leven, blijken deze telkens weer in conflict met hun assimilationistische staatsnationale overheden te raken, zoals in Hongaren in Slowakije en Roemenië en de Russen in de Baltische staten, hoewel de aanwezigheid van Russen in de Baltische staten mede het gevolg is van de Russische bezetting en niet van een verschuiving van de staatsgrenzen, en dus anders moet beoordeeld worden. Daaruit vloeien ook spanningen voort met de staten die deze gediscrimineerde minderheden beschouwen als deel van hun natie, met name Hongarije en Rusland, en die voor hun belangen willen opkomen. In deze kwesties speelt de CVSE (Commissie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa), verbonden aan de Raad van Europa, een bemiddelende rol.

Volksnationalistische bewegingen

Het aanvankelijke neutrale begrip volk, vooral in een verbinding met andere begrippen zoals -staat en -nationaal, is na de Tweede Wereldoorlog door de dominerende intellectuele moraal in zijn betekenis verengd tot extreem rechtse bewegingen en daarmee als markering van de gruwelen die deze verbinding door het fascisme en nationaalsocialisme in de oorlog had teweeg gebracht. De historische juistheid van deze kwalificatie is betwistbaar maar het na-oorlogse begripsgebruik laat geen nuancering meer toe. In de vooroorlogse Duitse en Oostenrijkse context werd de term 'völkisch' door fascisten en nationaalsocialisten gebruikt en in Nederland en Vlaanderen werd dat als 'volks' door hun politieke verwanten, met name binnen de NSB, overgenomen. Na de oorlog gingen in de Nederlandse en Vlaamse context een aantal extreem rechtse bewegingen over op de term volksnationalisme die zij voor zich monopoliseerden, waarmee zij deze vorm van nationalisme in terminologische zin voor zich monopoliseerden. Het neutrale begrip volksnationalisme is sindsdien vertroebeld door hun politiek ideologisch gebruik. Door critici van het nationalisme is het een pejoratief begrip geworden, verbonden met bewegingen als:

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.