Strijd tegen het water

Nederland is een land waar van oudsher een strijd tegen het water wordt gevoerd. Dit is niet verwonderlijk, aangezien meer dan de helft van het land vatbaar is voor overstromingen.[1] In het verleden hebben talloze mensen in het land het leven gelaten door de vele overstromingen, waarvan de Watersnood van 1953 de laatste grote overstromingsramp is. Hiertegen begon men al vroeg met het opwerpen van terpen en dijken, waarna ontginningen plaatsvonden en later polders werden gevormd. Het resultaat van al deze processen is de huidige geologie van Nederland.

Geschiedenis van Nederland

Tijdlijn · Bibliografie


..Naar onderwerp

Portaal   Nederland
Portaal   Geschiedenis
Zonder dijken overstroomt dit deel van Nederland bij normale waterstand
Windmolens bij Kinderdijk.

De militaire metafoor van strijd tegen het water, waarbij het water als vijand van de mensheid werd gezien, was typerend voor de 19e en een groot deel van de 20e eeuw. Met name kustingenieurs, vaak afkomstig uit de genie, en vertegenwoordigers van bouwfirma's die de voorgestelde maatregelen wilden uitvoeren, gebruikten deze terminologie om steun te krijgen voor hun visie dat grote infrastructurele projecten nodig waren om de Nederlandse bevolking meer veiligheid te bieden. Het gaat daarbij om een vorm van antropocentrisme die verbonden werd met een optimistische toekomstvisie, waarin groei van kennis, wetenschap en techniek tot oplossingen zou leiden voor ecologische problemen. Het Deltaplan en de uitvoering daarvan ademen de geest van strijd tegen het water. Door de groeiende aandacht voor natuurlijke processen, de onbedoelde effecten van menselijk ingrijpen en de teloorgang van natuurwaarden is er sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw een kentering opgetreden. In hedendaagse termen zouden we eerder over 'omgang met het water' spreken.

Geschiedenis

Terpen

De eerste bewoners van de laaggelegen gebieden in Nederland bouwden kunstmatige heuvels, de wierden of terpen. Tijdens de IJzertijd, rond 500 v.Chr., werd in het kustgebied van Friesland-Groningen begonnen met de bouw hiervan. Op deze wierden werden later kerken gebouwd, op de iets lager gelegen delen van de wierde werden daar boerderijen omheen gebouwd.

Dijken

Rond 1000 werd begonnen met de bedijking van het rivieren- en kustgebied tegen overstromingen. Aanvankelijk waren dit vooral veengebieden, vanaf de 13e eeuw werden vooral kwelders omdijkt. De eerste dijken waren verre van stevig, dikwijls zorgde stormvloed voor doorbraak. Naarmate de Middeleeuwen hun einde naderden, werden de dijken steeds steviger. Tevens werden er naar Vlaams voorbeeld waterschappen en hoogheemraadschappen opgericht die de eerste officiële bestuurlijke instanties van Nederland vormen.

Veenontginning

Tussen de 11e en 13e eeuw vond in de Hollands-Utrechtse laagvlakte de Grote Ontginning plaats, waarbij grote veengebieden ontgonnen werden. Dit gebied was waarschijnlijk rond 1150 al helemaal omdijkt.

Meren en plassen

Met de introductie van de baggerbeugel in de 16e eeuw kon ook het veen onder de waterspiegel weggebaggerd worden, een praktijk die slagturven werd genoemd. Een negatief gevolg van het slagturven - vooral wanneer dat op grote schaal gebeurde - was dat hierdoor enorme plassen konden ontstaan, want de legakkers werden bij stormen soms weggeslagen, waardoor diverse kleine plassen tot één grote plas werden. Op die manier verenigde het Haarlemmermeer zich in de 16e eeuw met het vroegere Leidsche meer, waardoor een waterplas van dreigende omvang bestond, totdat in de 19e eeuw uiteindelijk definitief besloten werd deze droog te maken. In Noordwest-Utrecht ontstonden de Loosdrechtse plassen en Vinkeveense plassen door de turfwinning.

Polders

Met het steviger worden van de dijken groeide het Hollandse vertrouwen in de strijd tegen het water. Dit uitte zich met name in een nieuw ingezet middel, namelijk de polder. Met behulp van windmolens werden ondiepe gebieden drooggelegd, nadat er dijken en ringvaarten omheen waren gelegd.

Flevomeer - Almere - Zuiderzee

Aan het begin van Subatlanticum bestond het Flevomeer al. In deze periode ontstond een noordelijke verbinding met zee, waardoor het Oer-IJ bij Castricum langzaam verzandde. Na de Romeinse tijd zorgde afslag ervoor dat het zich uitbreidde tot het Almere. In de Vroege Middeleeuwen breidde de verbinding tussen het Almere en de Waddenzee zich uit tot het Vlie. In de 9e en 10e eeuw ontstond door inbraken de Middelzee, die daarna weer bedijkt werd en zo in de 16e eeuw weer volledig was drooggelegd. Bedijking van kwelder- en kustveengebieden zorgde ervoor dat tijdens stormen het zeewater niet meer over de kwelders kon uitstromen. Hierdoor steeg de stormvloedhoogte, waardoor de kans steeg op dijkdoorbraken. Deze vonden dan ook veelvuldig plaats.

Onder andere door de stormvloeden van de 13e eeuw en doordat met de Allerheiligenvloed van 1170 het Marsdiep Texel van Noord-Holland scheidde, trad een grotere erosie op waardoor de verbinding tussen het Almere en de Noordzee groter werd en de Zuiderzee ontstond.

Zuiderzeewerken

Door de bouw van de Afsluitdijk ontstond in 1932 het IJsselmeer. Tussen 1927 en 1968 werden vier grote droogmakerijen in de vroegere Zuiderzee aangelegd.

Naarmate de techniek vorderde werd de inpoldering steeds grootschaliger. De druk om de Zuiderzee in te dammen nam in de loop van de jaren toe door een aantal overstromingen in de omgeving van Amsterdam. Het eerste plan kwam al in 1667 van Hendrik Stevin, zoon van de beroemde wiskundige Simon Stevin. Hij stelde in het twaalfde boek van zijn Wisconstich Filosofisch Bedrijf voor om "het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven". Stevins belangrijkste doel was om de Zuiderzee te temmen, door deze door middel van dijken van de Noordzee af te sluiten. Stevin plande een ring van dijken van de kop van (het huidige) Noord-Holland via de Waddeneilanden tot aan Friesland. Hiermee zou het gevaar van overstromingen weggenomen worden en zouden mogelijkheden ontstaan om land in te polderen. Het bleek echter onuitvoerbaar: de techniek om dijken te bouwen was nog niet ver genoeg gevorderd.

In 1848 lanceerden Jakob Kloppenburg en Pieter Faddegon het eerste in de reeks plannen die zouden leiden tot de uiteindelijke Zuiderzeewerken. De Watersnood van 1916 vormde de druppel die de emmer deed overlopen. De Nederlandse overheid moest hier wat aan doen. Uiteindelijk was het ingenieur Cornelis Lely die het plan Zuiderzee concretiseerde en tot uitvoering wist te brengen.

Watersnoodramp 1953 en Deltawerken

Overstromingen in 1953 bij de watersnoodramp
Overstroomde straat tijdens de Watersnoodramp van 1861 in de Bommelerwaard

Waar de inpoldering en de strijd tegen het water voor 1953 zich kenmerkte als incrementalistisch kwam daar in 1953 met de watersnoodramp een eind aan. De ramp, waarbij meer dan 1800 mensen stierven, had het Deltaplan tot gevolg. Er werden een hele serie van Deltawerken aangelegd die er voor moesten zorgen dat een ramp nooit meer zou kunnen gebeuren. Het plan voor de Deltawerken werd na de watersnood van 1953 versneld uitgevoerd er werd afgerond met de voltooiing van de Maeslantkering in 1997.

Rivieren en uiterwaarden

Ook langs de rivieren zijn regelmatig dijken doorgebroken, vooral door kanalisering in Nederland, maar ook in België en Duitsland. Door de aanleg van dijken zijn de rivierbedden ingeperkt waardoor de hoeveelheid neergeslagen slib in een steeds kleiner gebied terechtkomt, waardoor de uiterwaarden steeds hoger komen te liggen en de waterstanden stijgen. Ook neemt het hoogteverschil tussen de binnen- en buitendijkse gebied langzaam toe door inklinking van het binnendijkse gebied. Extreme regenval in de bovenstroomse gebieden of veel smeltwater uit de Alpen kan dan leiden tot wateroverlast. Naar aanleiding van het hoge water in 1993 en 1995 werd het Deltaplan Grote Rivieren opgesteld waarna de rivierdijken werden verbeterd.

Het probleem is hier echter niet mee opgelost. Eén van de oplossingen is het instellen van noodoverloopgebieden, een andere is afspraken maken met Duitsland en België. Ook hier zijn de rivieren gekanaliseerd.

Nieuw waterbeleid

Waar het oude waterbeleid zich kenmerkt als defensief en in sommige mate zelfs offensief, zo kenmerkt het nieuwe waterbeleid zich meer als faciliterend. Er kan dus in zekere zin niet meer worden gesproken van een ware strijd. Voortaan zullen met name de rivieren de ruimte moeten krijgen. Diverse (delen van) polders zullen weer onder water worden gezet, en bouwen in en nabij uiterwaarden wordt stevig ontmoedigd. De zee dient wel buiten de deur gehouden te worden, daarom wordt er meer geïnvesteerd in de versteviging van dijken en het ophogen van zand op stranden.

Het nieuwe waterbeleid concretiseert zich op ruimtelijke- en fysieke schaal in een grotere rol van water in de omgeving. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken wordt het water meer betrokken bij de landschappelijke kwaliteiten. Tevens wordt er meer rekening gehouden met een tijdelijke piektoevoer van regenwater. Stedelijke wadi's, en opslagplaatsen voor oppervlaktewater zijn daar een goed voorbeeld van.

Rol Nederland internationaal

De Nederlandse strijd tegen het water heeft internationaal aanzien. Bepaalde woorden zijn direct uit het Nederlands ontleend:

  • Dijk (Engelstalig dike)
  • Polder (vooral in Angelsaksische landen)
  • Sluis (Engelstalig sluice)
  • Dam

In diverse landen wordt de Nederlandse expertise met waterhuishouding gebruikt bij (nood)hulpverlening. Na de overstromingen in New Orleans werd de hulp ingeroepen van Nederlandse experts.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.