Eerste Kruistocht

De Eerste Kruistocht (1096-1099) was een militaire expeditie, opgezet door het westers christendom om het Heilige Land, dat veroverd was in de moslimverovering van de Levant, terug te krijgen, wat uiteindelijk resulteerde in de herovering van Jeruzalem. In 1095 riep paus Urbanus II ertoe op, als reactie op een verzoek van de Byzantijnse keizer Alexios I Komnenos om westerse vrijwilligers die hem zouden komen bijstaan om de binnenvallende Seltsjoeken af te weren van Anatolië. Een bijkomend doel werd al snel de voornaamste doelstelling: de christelijke herovering van de heilige stad Jeruzalem en het Heilige Land en het bevrijden van de oosterse christenen van de islamitische heerschappij.

Eerste Kruistocht
Onderdeel van de Kruistochten
De inname van Jeruzalem markeerde het succes van de Eerste Kruistocht
Datum1096-1099
LocatieAnatolië, Levant
ResultaatBeslissende kruisvaardersoverwinning en controle over de Levant.
Casus belliMilitaire hulp voor het Byzantijnse Rijk tegen de Turken.
Gewenste christelijke overheersing van het Heilige Land
Territoriale
veranderingen
Anatolië deels heroverd voor de Byzantijnen
Stichting van kruisvaardersstaten in de Levant
Strijdende partijen
Kruisvaarders:
Heilige Roomse Rijk

Koninkrijk Frankrijk

Koninkrijk Engeland

Hertogdom Apulië

  • Tarente

Byzantijnse Rijk
Cilicisch Armenië

Moslims:
Seltsjoeken
Danisjmenden
Fatimiden
Abbasiden
Leiders en commandanten
Guglielmo Embriaco

Godfried van Bouillon
Raymond IV
Stefanus II
Boudewijn I van Boulogne
Eustaas III van Boulogne
Robrecht II van Vlaanderen
Adhemar van Monteil
Hugo I van Vermandois
Robert II van Normandië
Bohemund van Tarente
Tancred van Galilea
Alexios I Komnenos
Tatikios
Constantijn I van Armenië

Kilij Arslan I
Jaghi-Sijan
Kerbogha
Duqaq van Damascus
Fakhr al-Mulk Radwan
Danishmend Gazi
Iftikhar al-Dawla
Al-Afdal Shahanshah
Eerste Kruistocht

Nicea · Dorylaeum · Antiochië · Jeruzalem · Ashkelon

Tijdens de kruistocht trokken ridders en boeren van vele naties van West-Europa over land en zee, eerst naar Constantinopel en daarna verder naar Jeruzalem als kruisvaarders. Er waren veel meer boeren dan ridders. Boeren en ridders werden gesplitst in afzonderlijke legers, maar omdat de boeren niet zo goed getraind waren in de strijd als de ridders, lukte het hun leger niet Jeruzalem te bereiken. Toen de ridders Jeruzalem bereikten, vielen ze de stad aan, die ze ook veroverden in juli 1099. Ze vestigden daarop de kruisvaardersstaten van het koninkrijk Jeruzalem, het graafschap Tripoli, het vorstendom Antiochië en het graafschap Edessa.

De Eerste Kruistocht maakte deel uit van de christelijke reactie op de islamitische veroveringen en werd gevolgd door de Tweede Kruistocht tot de Negende Kruistocht. De gemaakte winst hield minder dan 200 jaar stand. Het was ook, sinds de val van het West-Romeinse Rijk, de eerste grote stap op weg naar de heropening van de internationale handel in het Westen.

Voorgeschiedenis

De tegenstelling tussen het Oost-Romeinse en West-Romeinse Rijk, in wereldlijke en in religieuze zin, de opkomst van de islam en de machtsverhoudingen in het Oost-Romeinse Rijk zijn van belang geweest als aanleiding en motief voor de Eerste Kruistocht. Na de val van het West-Romeinse Rijk maakten de nieuwe overheersers gebruik van de katholieke Kerk om hen te helpen bij het besturen van hun gebieden en deze kon daardoor later uitgroeien tot een grote politieke macht. Het Oost-Romeinse Rijk, door historici ook wel aangeduid als het Byzantijnse Rijk (hoewel het die naam nooit gedragen heeft), overleefde de val van het West-Romeinse Rijk, maar door interne conflicten was het een verre van stabiel gebied. De Oost-Romeinse keizers wilden hun gebied uitbreiden, iets dat veel geld kostte. Omdat dat geld werd verhaald op de bevolking, zorgde dit voor veel ontevredenheid in het Oost-Romeinse Rijk. Na eerst een lange oorlog tegen de Perzen gevoerd te hebben, werd het Oost-Romeinse Rijk zelf bedreigd: Mohammed verenigde begin 7e eeuw de stammen van Arabië onder de banier van de islam. Na zijn dood in 632 begonnen moslims met hun expansie.

Tegen het einde van de 10e eeuw kon het Oost-Romeinse Rijk zich genoeg herstellen om in de tegenaanval te gaan. Ondertussen was de katholieke Kerk in het westen een politieke macht geworden. De katholieke Kerk en de Byzantijnse (lees: Oost-Romeinse) Kerk, en dientengevolge ook de Byzantijnse keizer, verschilden van mening over dogmatische kwesties, die nogal eens leidden tot het over en weer uitspreken van banvloeken, leidend tot het Oosters Schisma (1054). Tegen het einde van de 11e eeuw was in het Oost-Romeinse Rijk Romanos IV aan de macht gekomen. Na de Slag bij Manzikert (1071) was hij het Anatolische deel van zijn rijk vrijwel geheel kwijtgeraakt. Romanos, en tevens zijn opvolgers, ontbrak het aan manschappen om dit verlies ongedaan maken.

Santiago de Compostella

Niet alleen het Oost-Romeinse Rijk had last van de expansie van de islam, ook het westelijke mediterrane gebied had hiervan last. Spanje was sinds de 8e eeuw grotendeels in islamitische handen. Moslims waren ook gevestigd in Italië. In de late 10e eeuw werden de moslims daar aangevoerd door de vizier van Córdoba, Abu Aamir Muhammad ibn Abdullah ibn Abi Aamir, al-Hajib al-Mansur, bijgenaamd Al-Mansur en zo bekend bij de Spanjaarden als Almanzor. Deze Almanzor had een groot gebied op de christenen veroverd na een verzwakking van de moslimoverheersing tijdens de 9e eeuw, ook had hij een belangrijk bedevaartsoord geplunderd: Santiago de Compostella. In augustus 1002 stierf hij en de moslims in de regio waren weer verdeeld. De Spaanse vorsten voelden dat de tijd rijp was voor een tegenaanval en zochten hiervoor steun bij de Kerk. Hun belangstelling ging vooral uit naar de invloedrijke benedictijnerabdij Cluny. Cluny ontving jaarlijks vele pelgrims en was er bij gebaat dat de pelgrims op weg naar Compostella niet een zekere dood tegemoet zouden treden. De Cluniacenzers waren gewillig en spoorden veel vorsten en ridders aan om te vechten tegen de heidenen in Spanje. Toen de monniken van Cluny in het midden van de 11e eeuw zelfs een dominante rol binnen het pauselijk hof begonnen te krijgen, kreeg de onderneming de pauselijke zegen. Paus Alexander II gaf een aflaat aan alle deelnemers. Zijn opvolger paus Gregorius VII gaf echter alleen absolutie aan hen die stierven in hun strijd voor het Kruis, maar hij stond wel toe dat veroverd land mocht behouden worden, zij het als leengoed van de paus. De combinatie van Gods werk verrichten en land veroveren bleek populair onder de ridders van het Westen en de onderneming was een succes. Niet alleen de ridders hadden hier baat bij, ook voor de katholieke Kerk was de onderneming een succes. Het liet zien dat een oorlog met pauselijke steun een effectief middel kon zijn om de politieke agenda van de katholieke Kerk te verwezenlijken, in het geval van Compostella het beveiligen van pelgrimroutes.

Het was een feit dat er eeuwen strijd was tussen de Romeinse en de Oosterse kerk, die vooral ging om de macht binnen de kerk. Rome claimde dat de paus, als opvolger van Petrus, de macht had en de Oosterse kerk claimde dat hun keizer de heerser was van alle gelovigen. Een ander punt was tevens het feit dat de katholieke kerk uniformiteit wilde op het vlak van regelgeving en liturgie, de Oosterse kerk was te uitgebreid en had te veel verschillende afsplitsingen in hun geloof waardoor uniformiteit voor hen niet (politiek) haalbaar was. De Rooms-Katholieke Kerk zocht naar manieren om een uniforme heerschappij over de kerk en toch ook verbeterde relaties tussen Oost en West te bewerkstelligen.

Aanloop naar de Eerste Kruistocht

Paus Urbanus II predikt de kruistocht.

Onder paus Urbanus II verbeterden de verhoudingen tussen het Oosterse en Westerse Rijk. Urbanus hief de banvloek op die zijn voorganger paus Gregorius VII had uitgesproken over de Byzantijnse keizer Alexius. Urbanus was een groot diplomaat en onderhield goede betrekkingen met alle westerse landen. In 1095 hield hij het eerste grote concilie tijdens zijn bewind. Tijdens dit concilie werden tal van onderwerpen besproken, maar belangrijker was dat tijdens het concilie de vergadering aangesproken mocht worden. Dit was om de volgende reden belangrijk: de keizer van het Byzantijnse Rijk, Alexius, zocht nog steeds troepen voor zijn leger. Hij had gehoord van de successen van de Kruistochten naar Santiago de Compostella en dacht dit te kunnen imiteren in zijn voordeel. Hierbij komen we weer terug op het belang van de inspraak tijdens het concilie. Alexius wist dat paus Urbanus een sympathisant was en dacht de aanwezigen bij het concilie ervan te kunnen overtuigen van het belang van een kruistocht. Alexius stuurde een gezantschap naar het concilie dat moest inspelen op het gevoel van de aanwezigen, om zo de steun van het westen te winnen. Zij deden dit door te benadrukken hoe slecht de oosterse christenen het hadden onder de heidense overheersing en dat, om de veiligheid van de christelijke wereld te waarborgen, de heidenen verdreven moesten worden. Het werkte: de bisschoppen waren onder de indruk en de paus al helemaal. Onderweg naar zijn volgende bestemming bedacht Urbanus een plan om een kruistocht te organiseren.

Tegen het einde van de zomer van 1095 begon de paus aan een serie reizen met als doel pauselijke zaken af te handelen, maar ook om deelnemers aan de ‘kruistocht’ naar Compostella op te zoeken en met hen te spreken over hun ervaringen en eveneens om pelgrims die afkomstig waren uit het Heilige Land te ondervragen over de situatie daar. Van hen leerde hij dat, door het uiteenvallen van het Seltsjoekse Rijk, de situatie daar slecht was, vooral voor christenen en pelgrims. Ook leerde hij dat de toegang tot het Heilige Land geblokkeerd werd evenals veel wegen die erheen leidden. Toen de maand november aangebroken was, waren bijna alle bisschoppen die Urbanus opgeroepen voor het Concilie van Clermont had gearriveerd. Tijdens dit concilie werden nagenoeg dezelfde dingen besproken als op het vorige concilie, maar nieuw was de oproep tot kruisvaart.

Op 27 november 1095 werd er verkondigd dat de paus een belangrijke aankondiging zou doen. De menigte die hier op af kwam was te groot voor de kathedraal waar het concilie werd gehouden. Als oplossing werd de toespraak gehouden op een groot veld vlak bij de oostelijke poort van de stad. Naar overlevering is de toespraak als volgt gegaan: Urbanus begon zijn toespraak met het proberen zijn toehoorders te overtuigen, dat het noodzakelijk was om hun Oosterse christenbroeders te helpen met hun strijd tegen de heidenen. De heidenen waren tot in het hart van de christelijke gebieden doorgedrongen en waar zij zich vestigden werden de christenen slecht behandeld en de aanwezige heiligdommen werden ontheiligd door de heidenen. Ook legde Urbanus de nadruk op de heiligheid van Jeruzalem en op het leed dat de pelgrims in Jeruzalem moesten ondergaan op weg naar en in het Heilige Land. Hij beriep zich toen op de westerse christenen, arm en rijk beide, om hun oosterse broeders te helpen in hun strijd tegen de onzaligen. Ze moesten hun onderlinge strijd staken en de wapens opnemen tegen de heidenen. In deze heilige oorlog zou God zelf hen leiden en voor iedereen die meevocht was er totale vergeving van de zonden.

Paus Urbanus had wel verwacht dat men wel bereid was om mee te doen aan deze kruistocht, maar het enthousiasme waarmee er gereageerd werd, had hij niet verwacht. Er werd tijdens zijn toespraak al ‘Dieu le veult!’ geroepen (dat ‘God wil het’ betekent) en de paus had amper zijn toespraak beëindigd, toen de bisschop van Le Puy van zijn plaats opstond en voor de pauselijke troon neerknielde en smeekte of hij aan de expeditie mocht deelnemen en honderden volgden zijn voorbeeld. Kardinaal Gregorius liet zich kort daarna op z’n knieën vallen en begon zeer luid het Confiteor, de schuldbelijdenis te reciteren, al snel volgde de menigte hem en echode hem na. Dit vertoon van devotie en bereidwilligheid was prachtig, maar Urbanus had nog geen concrete plannen voor de kruistocht en het ontbrak tijdens het concilie ook aan gewichtige wereldlijke leiders.

Voorbereidingen voor de Eerste Kruistocht

Deze waren belangrijk omdat ze getrainde soldaten nodig hadden; de aanwezigen tijdens het concilie bestonden echter uit gewone mannen en kerkelijke ambtenaren. Ook waren er regels en voorschriften nodig voor de kruistocht. Ondertussen had paus Urbanus zijn bisschoppen bijeengeroepen om de kruistocht verder te bespreken en te plannen. Er werd alvast besloten dat iedereen die met vrome bedoelingen meeging met de kruistocht, vrijgesteld werd van straffen die betrekking hadden op recente zonden. Ook werd er beslist dat eenieder die meeging, zijn eigendommen door de lokale bisschop zou laten beheren, zodat er tijdens zijn afwezigheid niets mee kon gebeuren. Ook moest iedereen die meedeed een kruis op de schouder van zijn bovenkleed bevestigen. Kerkelijke ambtenaren zoals bisschoppen en monniken mochten alleen meegaan met de toestemming van hun kerkelijke leiders, zwakken en ouderen werden overigens ontmoedigd om mee te gaan.

De datum van verzameling in Constantinopel werd ook vastgesteld: 15 augustus 1096. Deze datum, Maria-Tenhemelopneming, werd gekozen omdat dan de oogsten binnen zouden komen en deze oogsten konden dan fungeren als voorraden voor onderweg. Na het opstellen van deze basisregels, besloot paus Urbanus dat er een leider moest worden aangesteld. Deze leider moest naast zijn leiderschapstaak, ook uitbeelden dat de expeditie onder het zeggenschap van de kerk stond.

De daaropvolgende keuze voor Adhemar, de bisschop van Le Puy, had drie redenen.

  1. De eerste reden was dat hij van de Kerk was en zo het zeggenschap van de Kerk symboliseerde,
  2. de tweede reden: dat hij tijdens het concilie van Clermont als eerste reageerde op de oproep van de paus
  3. en als laatste en waarschijnlijk belangrijkste reden: Adhemar was een goede prediker, een tactvolle diplomaat en over het algemeen een goedmoedige man, die door iedereen zou worden gerespecteerd. Adhemar kon mensen overtuigen in plaats van te bevelen. Zijn invloed werd gebruikt om passie aan te wakkeren en de goede bedoelingen van de expeditie aan te tonen. Zijn invloed bleek niet altijd sterk genoeg om de wereldlijke machthebbers onder zijn commando ook daadwerkelijk onder controle te houden.

De eerste van de wereldlijke machthebbers die zich aanmeldde voor de Kruistocht was graaf Raymond IV van Toulouse. Op 2 december 1095, arriveerden er boodschappers van graaf Raymond in Clermont om de paus hiervan op de hoogte te stellen. De, voor dit hoofdstuk, gebruikte bron (p63) suggereert dat dit uit voorbedachten rade was en dat Raymond al eerder dan Clermont van de kruistochtplannen op de hoogte was. Dit is bijzonder aannemelijk vanwege het feit dat Raymond nooit van de toespraak van de paus had kunnen horen, op de plaats waar hij was, zo kort na Clermont. Als eerste wereldlijke machthebber die zich had aangemeld, verwachtte Raymond het seculiere leiderschap over de Kruistocht, hij wilde de Mozes zijn tegenover Adhemar als een Aäron, naar het beroemde Bijbelgedeelte Exodus over de Uittocht uit Egypte. Hoewel Urbanus dit afkeurde heeft hij dit idee nooit echt laten varen, wel heeft hij zijn medewerking verleend aan Adhemar.

Na 2 december reisde paus Urbanus naar verscheidene aan Cluny gelieerde kloosters om daar de kruistochten te prediken en verbleef met Kerstmis in Limoges, waar hij hetzelfde deed. Tot mei predikte hij de kruistocht onder andere in Tours, Aquitanië en Saintes. In mei verbleef Urbanus in Toulouse om daar de kruistocht te bespreken met zijn gastheer, graaf Raymond, en brieven te versturen naar kerkelijke leiders met informatie over de beslissingen gemaakt tijdens het Synode van Clermont, dus ook de kruistochten. Ook schreef hij aan de gelovigen in Vlaanderen om hen op te roepen tot deelname aan de kruistocht. Ook kreeg hij bericht van de deelname van Hugo I van Vermandois en dat Raymond, om zijn goede intenties te tonen, veel van zijn bezit overdroeg aan het klooster van Saint-Gilles.

Ook, waarschijnlijk op aanraden van Raymond, riep hij de hulp in van de Genuezen. Hun hulp was nodig omdat zij met hun maritieme macht de aanvoer van voorraden in stand konden houden. De republiek Genua stemde ermee in om twaalf galeien en een transportvaartuig te geven, maar wachtte wel af tot ze er zeker van waren, dat de kruistocht een serieuze onderneming was. Om deze reden scheepte deze vloot pas 1097 in. In de tussentijd namen wel veel inwoners van Genua het kruis aan en gingen mee op kruistocht. Tegen de tijd dat paus Urbanus in Italië terugkeerde, was hij verzekerd van het succes van zijn plannen. Zijn preken en oproepen tot deelname aan de kruistocht vonden gewillige oren, zelfs in verafgelegen plaatsen zoals Engeland en Denemarken. Velen verzamelden geld voor de kruistocht door bezit te verpanden en sommigen verkochten zelfs hun bezit, in de verwachting nooit meer terug te komen. Ook een groot aantal edelen gaf gehoor aan de oproep zoals Raymond IV van Toulouse, Hugo I van Vermandois, Robert II van Vlaanderen, Robert van Normandië, Stefanus II van Blois, Hugo VII van Lusignan en ook, vrij opmerkelijk, adel in dienst van de (ruzie met de paus hebbende) keizer Hendrik IV van het Heilige Roomse Rijk, zoals Godfried van Bouillon met zijn broers Eustaas III van Boulogne en Boudewijn I van Jeruzalem. Ook in Italië vond de paus gewillige adel, onder andere de prins van Tarente, Bohemund samen met zijn neef Tancred, die na de verovering op Byzantium van Bari niet veel mogelijkheden tot expansie had in Italië. Hij was een vijand van Byzantium en zag zijn kansen in het Beloofde Land liggen. Toen Urbanus terugkeerde in Rome in 1096, kon hij zichzelf verzekeren, dat niets zijn kruistocht nog kon stoppen.

Tocht naar Jeruzalem

Godfried van Bouillon leidt het leger.

In 1096, nog voor de eigenlijke ridderlegers van de eerste kruistocht op weg gingen, waren er reeds verschillende groepen vertrokken in de zogenaamde Volkskruistocht. De belangrijkste groepen stonden onder leiding van Peter de Kluizenaar en ridder Walter Sans-Avoir. Zij trokken al plunderend over de Balkan en Alexius wilde er zo snel mogelijk vanaf. De twee overblijvende groepen kwamen samen in Constantinopel, waar ze werden overgezet naar Klein-Azië. Het pelgrimsleger van de volkskruistocht werd op 21 oktober 1096 verslagen bij Civitot (het huidige Hersek Burnu) door de Seltsjoekse sultan Kilij Arslan I.

In het voorjaar van 1097 kwam het eigenlijke ridderleger aan in Constantinopel. Bij de aankomst van de adel in Constantinopel - per schip - trachtte de keizer hen ertoe te bewegen een eed van trouw aan hem af te leggen als leenheer. Een aantal van hen gaf daaraan knarsetandend gevolg, maar de Normandische vorsten van Zuid-Italië die al jaren met Byzantium overhoop lagen, hadden dit voorzien en reisden zonder Constantinopel aan te doen naar de Levant. De kruisvaarders begonnen snel met de belegering van Nicea, de hoofdstad van het gebied van Kilij Arslan I. Tijdens deze aanval bevond Kilij Arslan I zich bij Malatya (Byzantijnse naam: Maldiya), bezig met het veroveren van deze stad. Aanvankelijk onderschatte hij het gevaar en zette het beleg voort (zie Beleg van Nicea). Hij dacht dat het terug om een groep haveloze schooiers ging. Maar toen hij hoorde dat het echte leger van de Kruistocht aangekomen was en dat hij zijn hoofdstad aan het verliezen was, was hij gedwongen terug te keren. Kilij Arslan moest het opnemen tegen een leger van meer dan 600.000 soldaten onder leiding van Godfried van Bouillon terwijl zijn eigen leger maar 70.000 soldaten telde. Nicea viel en de kruisvaarders droegen hun verovering volgens afspraak over aan de Byzantijnse keizer.

Kilij Arslan ging daarna over op een guerrillastrategie om het kruisvaardersleger in Anatolië uit te dunnen door middel van de strategie van toeslaan en terugtrekken. De Turkse soldaten begonnen met hun plotselinge aanvallen, in de meest onverwachte plaatsen en op de meest onverwachte tijden. Deze confrontaties zouden op een hoogtepunt komen tijdens de Slag bij Dorylaeum.

Toen het leger van de Kruistocht aangekomen was in het Antiochië (het huidige district Antakya), telde het nog 100.000 man. Er ontstond onenigheid en het leger werd in drieën opgesplitst: twee daarvan veroverden de stad en vestigden er een vorstendom (zie Beleg van Antiochië). Tot slot waren er nog maar veertigduizend soldaten die doorgingen naar Jeruzalem. Zij veroverden Jeruzalem op 15 juli 1099 (zie Beleg van Jeruzalem) en stichtten er een koninkrijk dat standhield van 1099 tot 1187. De inname van Jeruzalem was een van de grootste slachtingen uit de middeleeuwse geschiedenis. Dit bloedvergieten was in de ogen van de overwinnaars een geheiligde daad in een Heilige Oorlog die God wilde ("Deus io vult!" was hun strijdkreet). De onthoofding van de tegenstander was de boetedoening.

Keizer Alexius had nauwelijks reden om tevreden te zijn. Het Seltsjoekse Rijk bestond nog, was niet verslagen, al was het wel behoorlijk verzwakt. Bovendien kreeg Byzantium nu te maken met de nieuw ontstane kruisvaardersstaten. Het was maar de vraag of zij vriend of vijand waren.

Toedracht

Het politieke en militaire succes van de Eerste Kruistocht werd verklaard door economische motieven zoals bevolkingsdruk, landloosheid, het gegeven dat jonge zonen van de adel geen grond erfden. Nu meent men dat er in het motief een belangrijk element van waarachtige vroomheid zat. Sommigen gingen mee uit louter zucht naar gewin en anderen uit pure godsdienstwaanzin. De drijfveren van de meesten waren complex. Het succes van de Eerste Kruistocht werd nogal eens verklaard door de verdeeldheid in de islamitische wereld. Toch is de belangrijkste reden van het slagen de vrome ijver van de deelnemers ervan. Zij spraken verschillende talen en ze werden aangevoerd door een raad van edelen, wat volgens alle regels van de krijgskunst waanzin is. De factor die tot nu toe onderbelicht bleef bij de verklaring van dit succes is brandende motivatie, aldus Thomas Asbridge. Het precies omschreven en toch haalbare einddoel, in termen van Carl von Clausewitz, namelijk de verovering van de Heilige Stad Jeruzalem, droeg bij tot een mogelijk succes.

Politieke betekenis van de Eerste Kruistocht

Deze kruistocht betekende een keerpunt in de relatie tussen christenen en moslims. Toch hebben volgens Thomas Asbridge deze kruistochten de relatie niet zo voortdurend belast als vaak wordt aangenomen. Hij stelt dat de kruistochten als historische episode de afgelopen eeuw voor propagandadoelen zijn gebruikt. De realiteit is dat er geen continuïteit bestaat tussen de late 11e eeuw en nu. Het vuur van de haat bleef niet al die eeuwen branden. In de 12e eeuw gebruikte de Koerdische generaal Saladin de Eerste Kruistocht als motief voor een oorlog tegen de christenen. In de lange Ottomaanse periode die volgde, hadden de kruistochten voor de moslims afgedaan, ze hadden gewonnen, klaar. Westerse historici stelden in het begin van de 20e eeuw de stichting van kruisvaardersstaten voor als precedent van het westerse mandaat in het Midden-Oosten. In die sfeer van triomfalisme zette men de kruistochten weer in het zonnetje.

Vanuit islamitisch perspectief

De kruisvaarders steken de Bosporus over.

De islam breidde zich sterk uit na de dood van de profeet Mohammed in het jaar 632. De macht balanceerde in de grensgebieden tussen de moslims en de christenen, waarin de moslims de overhand hadden door hun economische bloei en grote kennis. Zo hebben de moslims de kennis over het getal nul uit India hierheen gebracht, kennen we de vervaardiging van papier en boeken uit China en zijn er veel Griekse geschriften -die in West-Europa verloren zijn gegaan- bewaard door de Arabieren. Er werd een Perzisch-Islamitische staat gesticht rond het jaar 750: het kalifaat van de Abbasiden. De moslims werden gesteund door de Seltsjoeken, een Turkse stam uit Centraal-Azië. In de 10e eeuw bekeerden de Seltsjoeken zich tot het soennisme en uiteindelijk zouden ze het grootste gedeelte van het Midden-Oosten overheersen. Als soennieten kwamen ze ook in aanvaring met het in Egypte gevestigde kalifaat van de Fatimiden dat het sjiisme als staatsgodsdienst had.

Er was een religieuze strijd aan de gang tussen de ismaïli-sjiieten en de soennieten die werd uitgevochten in Syrië en Palestina. Dat gebied was voornamelijk soennitisch, maar er zaten ook groepen Fatimiden en - in mindere mate - christenen en joden. De Seltsjoeken en Fatimiden waren sterk verdeeld wat hen uiteindelijk zou beletten om gezamenlijk op te treden tegen de "Franken".

Daarnaast werd de periode 1092-1094 gekenmerkt door politieke onrust door het overlijden van enkele leiders als de Seltsjoekse sultan Malik Sjah I en de Fatimidische kalief Al-Mustansir Billah wat zorgde voor een zeer sterke verdeeldheid in beide kampen, waardoor er in werkelijkheid allemaal kleine rijkjes ontstonden en het centrale gezag van het kalifaat tot een minimum werd beperkt. Verder werd de Reconquista in Spanje steeds heviger en veroverde de Normandiërs Islamitisch Sicilië. Daarnaast waren de Byzantijnen succesvol Noord-Syrië binnengevallen en hadden daar enkele steden ingenomen. Kortom: de Moslimstaat kreeg het flink te verduren.

Vlak na al deze gebeurtenissen riep de Byzantijnse keizer Alexios I Komnenos het Westen via paus Urbanus II op om het Byzantijnse Rijk te helpen. Een bijkomende reden is de weigering om christelijke pelgrims tot Jeruzalem en de Heilig Grafkerk toe te laten. De Heilige Grafkerk was al eerder vernietigd door de Fatimiden en herbouwd. Al deze factoren leidden tot de Eerste Kruistocht.

Bij de oversteek van de Bosporus bij Constantinopel kregen de kruisvaarders te maken met de nomadische Seltsjoeken die daar woonden. Ondanks dat zij zeer effectieve vechters waren, hadden ze de macht niet om het kruisvaardersleger te stoppen. Het Heilige Land, inclusief Jeruzalem, werd de jaren daarop onderworpen aan de Kruisvaarders die er verschillende nieuwe staten stichtten.

In de eerste tien jaar na de verovering was er nog geen sprake van samenwerking tussen de sjiieten en de soennieten en bleef de situatie zo goed als hetzelfde, ondanks een zeer klein aantal pogingen tot herovering op de christenen. De christenen kregen hierdoor de kans om zich permanent te vestigen in Syrië en Palestina.

Trivia

Zie de categorie First Crusade van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.