Exodus (boek)

Exodus (Grieks: ἔξοδος, exodos, "uittocht"; Hebreeuws: שמות, sjemot, "namen", naar het eerste woord van de Hebreeuwse tekst) is het tweede boek van de Hebreeuwse Bijbel. In het Nederlands begint het boek met de zin: "Dit zijn de namen [sjemot] van de zonen van Israël ...".

Exodus
Auteurtoegeschreven aan Mozes, zie ook Documentaire hypothese
TaalHebreeuws
CategorieReligieus, Wet
Hoofdstukken40
Andere naamשמות, Sjemot
2 Mozes
Vorige boekGenesis
Volgende boekLeviticus
Beluister (info)

Exodus vertelt het verhaal van het vertrek van het Israëlitische volk uit Egypte naar het Beloofde Land Kanaän. Hun leider Mozes ontving daarbij van God de Thora oftewel de wet.

Moderne onderzoekers zijn het over eens dat Exodus geen betrouwbare historische bron is voor de oorsprong van het Israëlitische volk. Dit volk ontstond in het late tweede millennium v.Chr. als confederatie van stammen in de centrale hooglanden van Kanaän. De cultuur van de Israëlieten is gebaseerd op de inheemse Kanaänitische cultuur en er zijn geen aanwijzingen dat zij als volk lange tijd uit Palestina weg zijn geweest.[1][2][3]

Auteurschap

Mozes werd van oudsher beschouwd als de schrijver van dit boek en de andere vier boeken van de Pentateuch, die daarom samen in bijvoorbeeld het Duits de "Vijf Boeken van Mozes" werden genoemd, waarbij Exodus de titel '2 Mozes' kreeg.[4] In orthodox-joodse en -christelijke kringen hangt men deze visie nog steeds aan, in vrijzinniger delen is men onder invloed van de zogeheten schriftkritiek geneigd hier vraagtekens bij te zetten of dit zelfs (grotendeels) te ontkennen. Vanuit de schriftkritiek hebben sinds de 17e eeuw steeds meer geleerden en wetenschappers ontdekt dat er in de vijf boeken allerlei verhalen in staan die zouden zijn gebeurd nadat Mozes zou zijn overleden en die hij dus niet zelf kon hebben opgeschreven (moderne wetenschappers betwijfelen zelfs of de figuur Mozes wel heeft bestaan en niet geheel is verzonnen). Bovendien wees het feit dat er soms meerdere keren dezelfde informatie op een iets andere manier wordt verteld op een samenstelling van meerdere bronnen met een verschillende oorsprong. Deze documentaire hypothese is nog steeds de gangbare opvatting over hoe het boek Exodus is ontstaan.

Inhoud

De roeping van Mozes (Ex. 1-7)

In de tijd van Jozef als onderkoning van Egypte zijn Jakob en zijn zonen in Gosen, een Egyptische provincie, gaan wonen. Daar hebben zij een groot nageslacht gekregen. Een farao (die Jozef niet gekend heeft) ziet de Hebreeën als een bedreiging en laat hen slavenarbeid verrichten. Ook geeft hij de opdracht dat alle Joodse baby's van het mannelijk geslacht moeten worden gedood. De vroedvrouwen Sifra en Pua weigeren dit.

De joodse vrouw Jochebed krijgt een kind, maar uit vrees voor de farao, maakt zij een rieten mandje, stopt de baby daarin en brengt het naar de rivier. Daar wordt het mandje en de baby gevonden door de dochter van de farao. Zij noemt het kind Mozes. Mirjam, de zus van Mozes, weet de dochter van de Farao over te halen dat hij de eerste jaren mag worden opgevoed door Jochebed.

Als Mozes volwassen is ziet hij dat een Hebreeuwse slaaf wordt mishandeld door een Egyptenaar. Hij slaat de Egyptenaar dood en vlucht naar Midjan. Daar ontmoet hij Jetro en Mozes trouwt met zijn dochter Sippora. Mozes wordt schaapsherder.

Een aantal jaren verstrijken en de farao van Egypte sterft. Op een dag ziet Mozes een brandende braamstruik en door de struik spreekt God tot hem dat hij zijn volk zal bevrijden uit de slavernij. Mozes is bang dat de Israëlieten hem niet zullen geloven. Ook is hij bang om te spreken. Daarom stuurt God Aäron, de broer van Mozes, hem tegemoet. Deze zal het woord voeren. Mozes en Aäron verschijnen voor de farao, maar in plaats van het volk te laten gaan, legt de farao een nog grotere last op hen. God stuurt de broers echter weer opnieuw naar de farao.

Uittocht uit Egypte (Ex. 8-14)

Mozes en Aäron bezoeken de farao weer en laten het water van de Nijl in bloed veranderen. De farao geeft in eerste instantie toe en laat de Israëlieten gaan, maar komt op zijn beslissing terug. Zo gaat het verschillende keren, terwijl God steeds meer plagen op de farao en Egypte afstuurt. Kikkers, muggen, steekvliegen, etterende puisten bij mens en dier, veepest, zware hagel, sprinkhanen en duisternis. Bij de laatste plaag sterven alle eerstgeborenen.

De Israëlieten ontkomen daaraan door een lam te slachten en zijn bloed op de deurposten te smeren. Pas na de dood van alle eerstgeborenen laat de farao het volk gaan. Zij trekken richting de Schelfzee. God gaat hen voor in een wolk. De farao krijgt echter weer spijt van zijn beslissing en achtervolgt het volk met zijn leger. Maar de wolk daalt neer tussen het volk en het leger van de farao en voorkomt dat zij het Israëlitische volk kan aanvallen. De dag daarna strekt Mozes zijn staf uit en de Schelfzee splitst in tweeën. Het volk trekt naar de overkant. Op het moment dat het leger van de farao de achtervolging inzet stroomt het water weer terug en komt een groot deel van het leger om. De Israëlieten zijn ontsnapt.

Ontvangen Tien geboden bij berg Sinaï (Ex. 15-20)

Vanaf de Schelfzee trekt het Joodse volk de woestijn in. Zij beginnen te klagen vanwege het gebrek aan water en voedsel. Mozes gooit een stuk hout in een zoute poel met wat water. Het water wordt daardoor zoet. Ook stuurt God kwartels en manna.

Bij Refidim wordt het volk aangevallen door de Amalekieten. Mozes bekijkt het gevecht vanaf een berg. Steeds als hij zijn armen omhoog houdt wint het leger dat onder leiding van Jozua staat. Als hij zijn armen laat zakken verliest het leger. Hij wordt daarom ondersteund door Aäron en Chur. De Amalekieten worden daardoor verslagen.

Ook krijgt Mozes bezoek van zijn schoonvader Jetro. Deze ziet dat Mozes (te) veel tijd steekt in het leidinggeven van het volk door recht te spreken. Jetro adviseert om meer leiders aan te stellen en alleen de grootste en belangrijkste zaken door Mozes te laten behandelen.

Het volk komt aan bij de berg Sinaï. Daar toont God zich aan het volk. Zij zijn echter bang en vragen Mozes de leiding te nemen. Mozes trekt de berg op en ontvangt daar de Tien geboden.

Verdere regels en inrichting tabernakel (Ex. 21-31)

Op de berg Sinaï ontvangt Mozes ook een groot aantal leefregels. Deze gaan onder andere over hoe om te gaan met dieren, slaven en ouders. Ook worden er offerregels gegeven. Daarnaast belooft God dat hij de inwoners van het land Kanaän zal uitroeien.

Mozes trekt de berg op samen met Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten van het volk. God wil een verbond met het volk sluiten. Allen zien God. Daarna trekt Mozes verder de berg op. God grift ditmaal de Tien geboden in stenen tafelen. Ook ontvangt Mozes de opdracht om een heiligdom, de tabernakel, te bouwen. Hij ontvangt aanwijzingen voor de inrichting van deze tabernakel. Zo moet hij onder andere een gouden ark en een brandofferaltaar maken. Bezaleël moet de leiding krijgen over de bouw van de tabernakel. Aäron en zijn zonen worden aangesteld als priester. Zij moeten zich op een bepaalde manier kleden.

Gouden kalf en opnieuw ontvangen Tien geboden (Ex. 32-35)

Mozes trekt alleen verder de berg op. Hij blijft een lange tijd weg. Het volk denkt daarom dat hij gestorven is en vraagt aan Aäron of hij van hun sieraden een gouden stierkalf kan maken. Dan hebben ze een nieuwe God om te aanbidden. Aäron geeft toe aan de druk en doet dit. Net op het moment dat er een feest gaande is voor het gouden stierkalf keert Mozes terug met de stenen tafelen. Hij gooit de stenen tafelen kapot en vernietigt ook het beeld.

Daarna keert Mozes terug de berg op. Hij vraagt aan God of hij hem mag zien. God geeft hier gehoor aan, maar laat alleen zijn achterkant zien. Als Mozes God van aangezicht tot aangezicht zou zien zou hij sterven. Ook maakt God nieuwe stenen tafelen voor hem met de tien geboden erop.

Uitleg regels aan het volk en bouw tabernakel (Ex. 36-40)

Als Mozes terugkeert roept hij het volk bijeen en legt hij hun de regels uit die hij van God ontvangen heeft. Deze gaan onder andere over de sabbatsrust. Ook bevatten deze hoofdstukken een uitleg van de bouw en inkleding van de tabernakel en de manier waarop de priesters zich moesten kleden. Toen de tabernakel af was werd deze gevuld door de majesteit van God. Dit was zichtbaar door een wolk. Als de wolk stilstond, dan sloegen de Israëlieten daar hun kamp op. Als de wolk verder trok, dan ging het volk daar achteraan.

Tijdsbeslag

Vermoedelijk tussen de 13e en 16e eeuw voor Christus.[5] Volgens Exodus 12:40-41 zouden de Israëlieten precies 430 jaar in Egypte hebben gewoond.

In de brief van Paulus aan de Galaten 3:17 wordt deze periode van 430 jaar ook genoemd, waarbij het beginpunt een belofte van God is. De vraag is waar deze belofte betrekking op heeft: op die aan aartsvader Abraham (dan zouden de Israëlieten slechts 120 jaar in Egypte hebben vertoefd), of wat Jozef in Genesis 48:21 meedeelt (namelijk dat God de Israëlieten te zijner tijd naar Kanaän zal laten terugkeren). In het laatste geval zouden zij wel degelijk 430 jaar in Egypte hebben verkeerd.

Gezien het feit wat er geschreven staat in Exodus 12:40-41 heeft de laatste uitleg de voorkeur.

Bekende citaten

  • Exodus 5:1 (met varianten wordt het verzoek herhaald in Exodus 7:26, 8:16, 9;1, 9:13, 10:3, 10:7-8 en 12:31)
    • Daarna kwamen Mozes en Aäron tot Farao en zeiden tot hem: Zo zegt de HERE, de God van Israël: laat mijn volk gaan om te mijner ere in de woestijn een feest te vieren.[6]
    • Hierna gingen Mozes en Aäron naar de farao, en ze zeiden tegen hem: "Dit zegt de Heer, de God van Israel: laat mijn volk gaan, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren." [7]
  • Exodus 23:2
    • Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis afleggen met de meerderheid mee, om het recht te buigen. NBG-vertaling 1951[8]
    • Laat je er niet door de meerderheid toe overhalen iets onrechtvaardigs te doen, en als je in een rechtszaak getuigt, verdraai het recht dan niet door je naar de meerderheid te richten.[9]
Oude Testament (christelijke volgorde)
Thora:Genesis · Exodus · Leviticus · Numeri · Deuteronomium
Jozua · Rechters · Ruth · 1 en 2 Samuel · 1 en 2 Koningen · 1 en 2 Kronieken · Ezra · Nehemia · Tobit · Judit · Ester · 1 Makkabeeën · 2 Makkabeeën
Job · Psalmen · Spreuken · Prediker · Hooglied · Wijsheid (van Salomo) · (Wijsheid van Jezus) Sirach
Grote profeten:Jesaja · Jeremia · Klaagliederen · Baruch · Ezechiël · Daniël
Kleine profeten:Hosea · Joël · Amos · Obadja · Jona · Micha · Nahum · Habakuk · Sefanja · Haggai · Zacharia · Maleachi
De deuterocanonieke boeken zijn cursief weergegeven. In moderne uitgaven worden ze vaak na Maleachi geplaatst.


Oude Testament (joodse volgorde)
Torah:Genesis · Exodus · Leviticus · Numeri · Deuteronomium
Vroege profeten:Jozua · Rechters · 1 en 2 Samuel · 1 en 2 Koningen
Late profeten:Jesaja · Jeremia · Ezechiël
Kleine profeten:Hosea · Joël · Amos · Obadja · Jona · Micha · Nahum · Habakuk · Sefanja · Haggai · Zacharia · Maleachi
Poëzie:Psalmen · Job · Spreuken
Feestrollen:Ruth · Hooglied · Prediker · Klaagliederen · Ester
Historie:Daniël · Ezra · Nehemia · 1 en 2 Kronieken


Nieuwe Testament
Evangeliën:Matteüs · Marcus · Lucas · Johannes
Handelingen:Handelingen van de apostelen
Brieven van Paulus:Romeinen · 1 Korintiërs · 2 Korintiërs · Galaten · Efeziërs · Filippenzen · Kolossenzen · 1 Tessalonicenzen · 2 Tessalonicenzen · 1 Timoteüs · 2 Timoteüs · Titus · Filemon
Hebreeën
Katholieke brieven:Jakobus · 1 Petrus · 2 Petrus · 1 Johannes · 2 Johannes · 3 Johannes · Judas
Apocalyptiek:Openbaring van Johannes
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.