zonde
Nederlands
Woordafbreking
- zon·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zonde | zonden zondes |
verkleinwoord | zondetje | zondetjes |
Zelfstandig naamwoord
zonde v/m
- (religie) een overtreding van een goddelijke wet of regel
- jammer, iets dat te betreuren is
- Dat is zonde van zo'n mooie dag.
Hyponiemen
- boezemzonde, doodzonde, erfzonde, hoofdzonde, jeugdzonde, oerzonde, pekelzonde
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een overtreding van een goddelijke wet of regel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zonnen |
zonde
- enkelvoud verleden tijd van zonnen
- Ik zonde.
- Jij zonde.
- Hij, zij, het zonde.
- Ik zonde.
Gangbaarheid
- Het woord zonde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zonde' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.