zit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zit    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɪt/
Woordafbreking
  • zit
enkelvoud meervoud
naamwoord zit -
verkleinwoord zitje zitjes

Zelfstandig naamwoord

zit m [1]

  1. de daad van het (langdurig) zitten
    • Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit. 
  1. plaats waar je kunt zitten
    • Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Werkwoord

vervoeging van
zitten

zit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zitten
  2. gebiedende wijs van zitten

Gangbaarheid

  • Het woord zit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
zit zits

Zelfstandig naamwoord

zit

  1. pukkel, acne


Turks

Bijvoeglijk naamwoord

zit

  1. tegengesteld, tegenovergesteld, tegenstrijdig.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.