zit
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
zit m [1]
- de daad van het (langdurig) zitten
- Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit.
- plaats waar je kunt zitten
- Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje.
Hyponiemen
- amazonezit, bijzit, driezits, hurkzit, kleermakerszit, spreidzit, strekzit, tweezits
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Gangbaarheid
- Het woord zit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.