wateren
Nederlands
Woordafbreking
- wa·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘urineren’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- afgeleid van water met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wateren /ˈʋaːtərən/ |
waterde /ˈʋaːtərdə/ |
gewaterd (NL) /ɣəˈʋaːtərt/ (VL) /ʝəˈʋaːtərt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
wateren
- inergatief urine uitscheiden
- overgankelijk vers hout enige tijd in water leggen om er ongewenste stoffen uit te laten trekken
- inergatief waterachtig vocht afscheiden
- Zijn ogen waterden van de kou.
Hyponiemen
- afwateren, bedwateren, bewateren, doorwateren, inwateren, ontwateren, uitwateren, verwateren
Vertalingen
1. urine uitscheiden
Gangbaarheid
- Het woord wateren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wateren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.