pissen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pis·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘urineren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pissen
piste
gepist
zwak -t volledig

Werkwoord

pissen

  1. inergatief, (informeel) vloeibare afvalstoffen lozen via de urinebuis
    • Hij moest heel nodig pissen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.