voeder
Nederlands
Woordafbreking
- voe·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voedsel’ voor het eerst aangetroffen in 1160 [1]
- Naamwoord van handeling van voeden met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voeder | voeders |
verkleinwoord | - | - |
Verwante begrippen
Hyponiemen
- beestenvoeder, diervoeder, groenvoeder, krachtvoeder, mengvoeder, persvoeder, veevoeder
Afgeleide begrippen
- voederautomaat, voederbak, voederbeet, voederbiet, voederconversie, voederen, voedergewas, voedertafel, voederwaarde, voederwikke
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voederen |
voeder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
- Ik voeder.
- gebiedende wijs van voederen
- Voeder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voederen
- Voeder je?
Gangbaarheid
- Het woord voeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voeder' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "voeder" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- voeder op website: Etymologiebank.nl
- voeder op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.