valide

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·li·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezond’ voor het eerst aangetroffen in 1668 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen validevalidervaliedst
verbogen validevaliderevaliedste
partitief validesvaliders-

Bijvoeglijk naamwoord

valide [3]

  1. in staat tot werken en normaal functioneren
  2. van kracht zijnde
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord valide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
validar

valide

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van validar
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van validar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van validar


Turks

enkelvoud meervoud
nominatief   valide     valideler  
genitief   validenin     validelerin  
datief   valideye     validelere  
accusatief   valideyi     valideleri  
locatief   validede     validelerde  
ablatief   valideden     validelerden  

Zelfstandig naamwoord

valide

  1. (verouderd) moeder
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.