vaardig
Nederlands
Woordafbreking
- vaar·dig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bedreven’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van vaart met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vaardig | vaardiger | vaardigst |
verbogen | vaardige | vaardigere | vaardigste |
partitief | vaardigs | vaardigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vaardig
- uitstekend tot een bepaalde taak in staat
- Juramaia, de vroegste fossiele vertegenwoordiger van de Eutheria. was waarschijnlijk een vaardige klimmer en het vermogen in bomen te leven kan heel goed hebben bijgedragen tot het succes van de nieuwe groep.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vaardigen |
vaardig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaardigen
- Ik vaardig.
- gebiedende wijs van vaardigen
- Vaardig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaardigen
- Vaardig je?
Gangbaarheid
- Het woord vaardig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vaardig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.