vaardigheid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vaardigheid (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈvaːrdəxɦɛːɪt/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈvaːrdəxɦɛːt/
Woordafbreking
- vaar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaardigheid | vaardigheden |
verkleinwoord | vaardigheidje | vaardigheidjes |
Zelfstandig naamwoord
vaardigheid v
- het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem juist op te lossen
- Zij heeft de vaardigheid goed met kinderen om te kunnen gaan.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- basisvaardigheid, fietsvaardigheid, leesvaardigheid, luistervaardigheid, rijvaardigheid, schrijfvaardigheid, spreekvaardigheid, uitdrukkingsvaardigheid, vingervaardigheid
Vertalingen
1. het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem juist op te lossen
Gangbaarheid
- Het woord vaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vaardigheid' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.