toeval
Nederlands
Woordafbreking
- toe·val
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onvoorzien geval’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- samenstelling van toe en val , (stam van het werkwoord vallen) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toeval | toevallen |
verkleinwoord | (toevalletje) | (toevalletjes) |
Zelfstandig naamwoord
toeval
- o: een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest
- m/o: (medisch) een aanval van epilepsie
Synoniemen
- [2] aanval
Hyponiemen
- koortstoeval, zenuwtoeval
Afgeleide begrippen
- toevalscijfer, toevalsfactor, toevalsgenerator, toevalsgetal, toevalskunst, toevalsmuziek, toevalstreffer, toevallig, toevallijder
Vertalingen
1. een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest
2. een aanval van epilepsie
Verwijzingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
toevallen |
toeval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toevallen
- ... dat ik toeval.
Gangbaarheid
- Het woord toeval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toeval' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.