teer
Nederlands
Woordafbreking
- teer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘distillaat van kool’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afkomstig van Germaans *terwo-, wat waarschijnlijk afkomstig is van *trewo- ( zie ook het Engelse 'tree'), van het Indo-Europese *drew ‘boom’. Cognaat van o.a. het Engelse tar, Duitse Teer en Zweedse tjära.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teer | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
teer m/o
- een olieachtige vloeistof met een zeer hoge viscositeit
Hyponiemen
- bergteer, berkenteer, hesselteer, heulenteer, houtteer, koolteer, steenkolenteer, steenkoolteer
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een olieachtige vloeistof met een zeer hoge viscositeit
te controleren vertalingen
|
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | teer | teerder | teerst |
verbogen | tere | teerdere | teerste |
partitief | teers | teerders | - |
Verwante begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
teren |
teer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teren
- Ik teer.
- gebiedende wijs van teren
- Teer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teren
- Teer je?
Gangbaarheid
- Het woord teer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'teer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.