tafeltennis
Nederlands
Woordafbreking
- ta·fel·ten·nis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tafel en tennis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tafeltennis | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
tafeltennis o
- (sport) een spel waarbij twee spelers, ieder met een batje, een pingpongbal op tafel houden
- Diegene die het eerst elf punten heeft wint een game bij tafeltennis.
Vertalingen
1. (sport) een spel waarbij twee spelers, ieder met een batje, een pingpongbal op tafel houden
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tafeltennissen |
tafeltennis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tafeltennissen
- Ik tafeltennis.
- gebiedende wijs van tafeltennissen
- Tafeltennis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tafeltennissen
- Tafeltennis je?
Gangbaarheid
- Het woord tafeltennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tafeltennis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.