stek
Nederlands
Woordafbreking
- stek
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘loot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1659 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stek | stekken |
verkleinwoord | stekje | stekjes |
Zelfstandig naamwoord
stek m
- een afgesneden takje waaruit een nieuwe plant kan groeien
- een voerplek voor vissen
- een plekje
- woning, woonplaats
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- stekgrond, stekker, stekmes, stekpoeder, stekteen, stekvogel
Uitdrukkingen en gezegden
[4]
- Hij heeft nog altijd geen vaste stek gevonden.
hij heeft nog altijd geen vaste woning
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stekken |
stek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stekken
- Ik stek.
- gebiedende wijs van stekken
- Stek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stekken
- Stek je?
Gangbaarheid
- Het woord stek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /stæk/ (Etsbergs)
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | stek | - | stekske | - | stekker | - | stekskes | - |
genitief | steks | - | stekskes | - | stekker | - | stekskes | - |
locatief | stekkes | - | stekkeske | - | stekkese | - | stekkeskes | - |
datief | stekke | - | stekske | - | stekker | - | stekskes | - |
accusatief | stek | - | stekske | - | stekker | - | stekskes | - |
Afgeleide begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.