stekker
![](../I/m/CEE_7-17_plug.jpg)
Nederlands
Woordafbreking
- stek·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘steekcontact’ voor het eerst aangetroffen in 1926 [1]
- Naamwoord van handeling van steken met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stekker | stekkers |
verkleinwoord | stekkertje | stekkertjes |
Zelfstandig naamwoord
stekker m
- (elektrotechniek) het verharde uiteinde aan één of meerdere geleidende draden bedoeld om in een stekkerdoos gestoken te worden en elektrisch contact te maken
- Haal de stekker even uit het het stopcontact!
Verwante begrippen
- contactdoos, elektriciteit, randaarde, snoer, stopcontact, tweepolig, wandcontactdoos
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- stekkerblok, stekkerdoos, stekkerpoot, stekkerspot, stekkerverbinding
Uitdrukkingen en gezegden
- de stekker ergens uittrekken
- er mee ophouden
Vertalingen
1. stekker
Gangbaarheid
- Het woord stekker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stekker' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.