verstek
Nederlands
Woordafbreking
- ver·stek
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘afwezigheid bij rechtszitting’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
- Naamwoord van handeling van "versteken" «verbergen, verstoppen»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verstek | verstekken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
verstek o
- (juridisch) afwezigheid wanneer men verwacht wordt aanwezig te zijn
- Hij is bij verstek veroordeeld.
- Hij liet verstek gaan.
- (gereedschap) een niet-haakse hoek waaronder iets afgezaagd wordt
Afgeleide begrippen
- [1] verstekwaarde
- [2] verstekbak, verstekhoek
Gangbaarheid
- Het woord verstek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verstek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.