smash
Nederlands
Woordafbreking
- smash
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘harde slag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smash | smashes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
smash m
- (sport) (volleybal, tennis, badminton e.d.) een snelle slag waarmee getracht wordt de bal in de helft van de tegenstanders in te slaan
- Met een uitstekende smash wist hij het winnende punt te scoren.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
smashen |
smash
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smashen
- Ik smash.
- gebiedende wijs van smashen
- Smash!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smashen
- Smash je?
Gangbaarheid
- Het woord smash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'smash' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
smash
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to smash |
he/she/it | smashes |
verleden tijd | smashed |
voltooid deelwoord |
smashed |
onvoltooid deelwoord |
smashing |
gebiedende wijs | smash |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.