smash

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smash
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘harde slag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord smash smashes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

smash m

  1. (sport) (volleybal, tennis, badminton e.d.) een snelle slag waarmee getracht wordt de bal in de helft van de tegenstanders in te slaan
    • Met een uitstekende smash wist hij het winnende punt te scoren. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
smashen

smash

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smashen
    • Ik smash. 
  2. gebiedende wijs van smashen
    • Smash! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smashen
    • Smash je? 

Gangbaarheid

  • Het woord smash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
smash smashes

Zelfstandig naamwoord

smash

  1. slag, klap
  2. (sport) smash
vervoeging
onbepaalde wijs to smash
he/she/it smashes
verleden tijd smashed
voltooid
deelwoord
smashed
onvoltooid
deelwoord
smashing
gebiedende wijs smash

Werkwoord

smash

  1. botsen
  2. breken
  3. verpletteren
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.