botsen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  botsen    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈbɔt.sə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈbɔt.sə(n)/
    • (Limburg): /ˈbɔt.sə(n)/
Woordafbreking
  • bot·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met een schok tegen iets aankomen’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
botsen
botste
gebotst
zwak -t volledig

Werkwoord

botsen

  1. ergatief met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
    • Er botsten gisteren weer twee auto's frontaal tegen elkaar op de snelweg. 
  1. ergatief in een conflict of ruzie geraken
    • Zoals meestal botsten zij ook nu weer. 
Hyponiemen
  • aanbotsen, hotsebotsen, klabotsen, opbotsen, samenbotsen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Op verzet botsen.
  • Klinkt het niet dan botst het.
mensen die niet overeenkomen proosten niet
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord botsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

botsen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bots
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.