botsen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: botsen (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈbɔt.sə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈbɔt.sə(n)/
- (Limburg): /ˈbɔt.sə(n)/
Woordafbreking
- bot·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
botsen |
botste |
gebotst |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
botsen
- ergatief met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
- Er botsten gisteren weer twee auto's frontaal tegen elkaar op de snelweg.
- ergatief in een conflict of ruzie geraken
- Zoals meestal botsten zij ook nu weer.
Hyponiemen
- aanbotsen, hotsebotsen, klabotsen, opbotsen, samenbotsen
Afgeleide begrippen
- botsauto, botsing, botskop, botskussen, botspartner, botsproef
Uitdrukkingen en gezegden
- Op verzet botsen.
- Klinkt het niet dan botst het.
mensen die niet overeenkomen proosten niet
Vertalingen
1. met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
2. in een conflict of ruzie geraken
op verzet botsen
|
Gangbaarheid
- Het woord botsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'botsen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.