schuld
Nederlands
Woordafbreking
- schuld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuld | schulden |
verkleinwoord | schuldje | schuldjes |
Zelfstandig naamwoord
schuld v/m
- een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe niet betaald wordt
- Hij zit zwaar in de schulden.
- een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand
- Hij kreeg de schuld voor de neergang van het bedrijf.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Belofte maakt schuld
als je iets beloofd hebt moet je dat ook nakomen
- Waar twee kijven hebben twee schuld
als iemand tegen je kijft is dat nog geen excuus om op dezelfde manier terug te kijven
Vertalingen
1. een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe niet betaald wordt
2. een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand
Gangbaarheid
- Het woord schuld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schuld' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.