ereschuld
Nederlands
Woordafbreking
- ere·schuld
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van eer zn en schuld zn met het invoegsel -e-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ereschuld | ereschulden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
ereschuld v/m [1]
- een schuld die iemand wil of moet vereffenen omdat het anders zijn eer aantast / morele verplichting
- Al plaatst hij het ook nadrukkelijk in de tijdgeest. „Er was nog niet veel bekend over bodemvervuiling. En ja, Amsterdam heeft nou eenmaal de neiging zich op Den Haag en de dagelijkse grootstedelijke problematiek te richten. Het buitengebied is letterlijk niet in beeld. En wordt dan makkelijk vergeten.” Grondel besefte na zijn aantreden: het gebied om Amsterdam heen is net zo belangrijk als de stad zelf. En wat de Volgermeerpolder betreft: Amsterdam had niet minder dan „een ereschuld in te lossen”.[2]
- Wat premier Rutte dinsdagavond over het verdriet van Groningen en wat daaraan moet worden gedaan al had gezegd bij Jinek ('Het is een erekwestie') werd woensdag herhaald door vice-premier Asscher: 'we hebben een ereschuld'. [3]
Vertalingen
1. een schuld die iemand wil of moet vereffenen omdat het anders zijn eer aantast / morele verplichting
Gangbaarheid
- Het woord ereschuld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ereschuld' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Saskia van Loenen 1 september 2016
- Volkskrant Bert Wagendorp 9 februari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.