schroeien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schroeien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schroeien | te schroeien | ||||||||
toekomend | zullen schroeien | te zullen schroeien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] geschroeid | te hebben[3]/zijn[4] geschroeid | ||||||||
toekomend | geschroeid zullen hebben[5]/zijn[6] | geschroeid te zullen hebben[7]/zijn[8] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schroeiend | geschroeid | ev. schroei | mv. verouderd schroeit | schroeie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schroei | schroeit | schroeit | schroeit | schroeit | schroeien | schroeien | schroeien | |||
verleden (o.v.t.) | schroeide | schroeide | schroeide | schroeide | schroeide | schroeiden | schroeiden | schroeiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schroeien | zult/zal schroeien | zult/zal schroeien | zult schroeien | zal schroeien | zullen schroeien | zullen schroeien | zullen schroeien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schroeien | zou schroeien | zou(dt) schroeien | zoudt schroeien | zou schroeien | zouden schroeien | zouden schroeien | zouden schroeien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb/ben geschroeid | hebt/bent geschroeid | hebt/heeft/bent/is geschroeid | hebt/zijt geschroeid | heeft/is geschroeid | hebben/zijn geschroeid | hebben/zijn geschroeid | hebben/zijn geschroeid | |||
verleden (v.v.t.) | had geschroeid | had geschroeid | had geschroeid | hadt geschroeid | had geschroeid | hadden geschroeid | hadden geschroeid | hadden geschroeid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschroeid hebben | zal/zult geschroeid hebben | zult/zal geschroeid hebben | zult geschroeid hebben | zal geschroeid hebben | zullen geschroeid hebben | zullen geschroeid hebben | zullen geschroeid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschroeid hebben | zou geschroeid hebben | zou/zoudt geschroeid hebben | zoudt geschroeid hebben | zou geschroeid hebben | zouden geschroeid hebben | zouden geschroeid hebben | zouden geschroeid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschroeid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschroeid | er is geschroeid | |||||||||
verleden | er werd geschroeid | er was geschroeid | |||||||||
toekomend | er zal geschroeid worden | er zal geschroeid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschroeid worden | er zou geschroeid zijn | |||||||||
lijdende vorm geschroeid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschroeid worden | geschroeid te worden | ||||||||
toekomend | geschroeid zullen worden | geschroeid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschroeid zijn | geschroeid te zijn | ||||||||
toekomend | geschroeid zullen zijn | geschroeid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschroeid | wordt geschroeid | wordt geschroeid | wordt geschroeid | wordt geschroeid | worden geschroeid | worden geschroeid | worden geschroeid | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschroeid | werd geschroeid | werd geschroeid | werdt geschroeid | werd geschroeid | werden geschroeid | werden geschroeid | werden geschroeid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschroeid worden | zult geschroeid worden | zult geschroeid worden | zult geschroeid worden | zal geschroeid worden | zullen geschroeid worden | zullen geschroeid worden | zullen geschroeid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschroeid worden | zou geschroeid worden | zou/zoudt geschroeid worden | zoudt geschroeid worden | zou geschroeid worden | zouden geschroeid worden | zouden geschroeid worden | zouden geschroeid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben geschroeid | bent geschroeid | bent/is geschroeid | zijt geschroeid | is geschroeid | zijn geschroeid | zijn geschroeid | zijn geschroeid | |||
verleden (o.v.t.) | was geschroeid | was geschroeid | was geschroeid | waart geschroeid | was geschroeid | waren geschroeid | waren geschroeid | waren geschroeid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschroeid zijn | zult geschroeid zijn | zult geschroeid zijn | zult geschroeid zijn | zal geschroeid zijn | zullen geschroeid zijn | zullen geschroeid zijn | zullen geschroeid zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschroeid zijn | zou geschroeid zijn | zou/zoudt geschroeid zijn | zoudt geschroeid zijn | zou geschroeid zijn | zouden geschroeid zijn | zouden geschroeid zijn | zouden geschroeid zijn |
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.