schel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord schel schellen
verkleinwoord schelletje schelletjes

Zelfstandig naamwoord

schel v / m [4] [5] [6]

  1. bel met hoge toon
  2. deurbel
Hyponiemen
  • altaarschel, brandschel, keukenschel, tafelschel
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen schelschellerschelst
verbogen schelleschellereschelste
partitief schelsschellers-

Bijvoeglijk naamwoord

schel [8]

  1. hoog en doordringend van klank, schril, snerpend
  2. zeer sterk, intens, scherp
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schellen

schel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schellen
    • Ik schel. 
  2. gebiedende wijs van schellen
    • Schel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schellen
    • Schel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.