snerpend
Nederlands
Woordafbreking
- sner·pend
Woordherkomst en -opbouw
- snerpen met de uitgang -d
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snerpen |
snerpend
- onvoltooid deelwoord van snerpen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | snerpend | snerpender | snerpendst |
verbogen | snerpende | snerpendere | snerpendste |
partitief | snerpends | snerpenders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
snerpend
- luid, scherp doordringend geluid makend
- Een snerpende stem. 'Ik geloof niet dat wij elkaar kennen.' Uit een nogal doorzichtige mouw kwam een bleke hand tevoorschijn. `Elisabeth.' [1]
- Naast me begint een ezel snerpend te balken, hij heeft een ponypaard gespot en wil eropaf, zijn bek wijd open, zijn tong als een geile roze lap eruit. Ik kan m'n ogen er niet vanaf houden. Twee mannen hangen om zijn hals. Ernaast staan geiten aangelijnd als honden in de regen met hun bazen mee te demonstreren. [2]
Gangbaarheid
- Het woord snerpend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Winter, Julian De Messias [2015] ISBN 978-90-446-2746-6 pagina 53
- Bok, Pauline de De Jaagster [2014] ISBN 978-90-254-4091-6 pagina 69
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.